(OCR pdf versie Zielsveel van jou.)
(4000 jaar
programmering van de West-Europese ziel met waarde, normen,
gevoelens, wil en dialectiek)
Je ziel is het "orgaan" waarmee je verliefd wordt,
boos bent, je gelukkig voelt en waarmee je sterft. Hoe die ziel
precies in ons lijf zit weten we nog niet. wel hoe hij werkt. Het is
een soort biologische computer, waarin als "software"
verschillende programma's kunnen worden ingevoerd. Programma's die
"een cultuur" heten en bestaan uit een moraal (een systeem
van goed en kwaad) en duizenderlei andere regels en gewoonten.
Andere
organen, zoals longen, hart en nieren werken automatisch. De ziel
niet. Die moet haar werking leren. Net zoals ons taalorgaan, dat na
de geboorte er op wacht welke (moedertaal het aangeboden krijgt
(Nederlands, Chinees of Urdu?). Zo wacht een kinderziel ook hongerig
af welke cultuur hij mag gaan leren en welke Grote Leermeester hem
daarbij voorgeschilderd wordt. De wijze Confucius? Boeddha in zijn
verheven rust? De profeet Mohammed? Mozes met zijn stenen wetten? De
Jezus aan zijn kruis?
Niet alleen hun moraal moet je leren. Ook
een hand geven als je binnenkomt, je hand voor je mond houden als je
hoest en die duizend andere dingen die een welopgevoed mens van je
maken binnen een cultuur.
Het systeem van die dingen, de
cultuur, is voor West-Europeanen in vierduizend jaar geconstrueerd.
Deels onbewust. Maar heel veel is ook ooit "bedacht" door
vorsten, synodes, en kerkconcilies. dingen waarvan wij nu vinden "dat
het zo hoort".
Het relaas van hoe dat inwendig behang van
onze ziel gemaakt is wordt hier in grote houtskoollijnen geschetst.
(Af en toe kruip ik (cursief) in de huid van iemand die het toen zelf
meegemaakt heeft)
lk begin mijn verhaal met waarom ik begonnen ben met mijn
graafwerk naar de constructie van onze ziel.
Als ik dat wist, dacht ik eens als student, dan zou ik weten
wie van de twee ik moest vragen voor het aanstaande studentenfeest?
Het mooie populaire meisje? Of die aardige intelligente
studente?
Nachtenlang zwierf ik door de donkere straten van de
stad, hopend dat de God, in Wie ik toen nog geloofde, mij bij die
keuze zou helpen. Al wist ik, rechtgelovig, wel dat Hij mij een ziel
gegeven had, waarmee ik in vrijheid zelf mocht kiezen. Maar hoe deed
die ziel dat? Of liever: Hoe moest ik die ziel dat laten
doen?
Daarbij kwam dat het mooie meisje óók wel
aardig was. Alleen niet zo aardig als het aardige meisje. En het
aardige meisje was ook zeker niet afstotelijk. Ze had leuke
krulletjes en lichtjes in haar ogen. Maar weer niet van die lange
wimpers en zo'n beeldschoon figuur als de mooie.
Als op mijn
nachtelijke zwerftochten een van die twee meisjesgezichten in het
donker voor mij uit ging zweven, werd ik meteen besprongen door die
andere grote twijfel in mijn leven: Wat moest ik worden? Dominee of
ingenieur? Ingenieur om de wereld te verbeteren? Of predikant om
mensen te helpen in hun zielenood?
Eigenlijk was die dominee in
mij al socioloog geworden. Een twijfel- gelovige als ik kon immers
moeilijk de mensen voorgaan in hun geloof. En sociologie leek mij
tóén antwoord te gaan geven op vragen die mensen tot
dan toe aan de religie hadden gesteld. Maar in die vijftiger jaren
was net half Zuidwest-Nederland ondergelopen door een stormvloed en
de Wederopbouw na de oorlog was ook nog in volle gang. Moest ik niet
liever dan zweverig sociologiseren stevig de handen uit de
ingenieursmouwen steken?
Als die twijfel op een dood punt kwam,
was er weer: Wie van die meisjes moest ik toch vragen voor het bal?
Je ging in die dagen niet zomaar met een meisje uit. Tweemaal per
jaar was er een studentenbal. een ervan naderde en die meisjes wisten
dat. En vermoedelijk ook dat ik tussen hen twijfelde. lk bad: "Lieve
god help mij. O nee, ik moet zelf beslissen." En gauw ook. Want
zo'n meisje moest met haar moeder een avondjurk gaan kopen of maken.
Daarna moest je als bleue jongensstudent de kleur van die jurk te
weten zien te komen. Of liefst via de moeder een staaltje van de stof
ervan bemachtigen. Om ermee naar een bloemist te gaan voor een
corsage (een paar bloemetjes, samengeknepen in zilverpapíer)
voor op die jurk. Dat laatste probleem is door de Vooruitgang
gelukkig uit de wereld geholpen. Die andere keuzen zullen wel eeuwig
blijven: Met wie ga ik (voorlopig) door het leven? En: wat moet ik op
deze wereld doen?
Als overserieuze student pakte ik die laatste vraag duchtig
aan. Van waterbouwkunde en sociologie deed ik allebei de propaedeuse.
Om daarna te beslissen. Toen ik geslaagd was zei mijn beroemde
sociologieprofessor: "U hebt goed examen gedaan. U kunt goed
denken." Waarop ik durfde bekennen dat er toch iets was waar ik
niet uitkwam. Mijn keuze. Of liever: Hóe je moest kiezen? Hoe
een ziel dat deed, of moest doen. Hij keek mij peinzend aan, deed de
deur van zijn kamer open en stuurde mij naar zijn assistent met:
"Hier is iemand met een levensprobleem." De grote man wist
het dus ook niet.
Ik ben noch ingenieur, noch zielenherder
geworden. Als student leidde je in de vacantie jeugdkampen. Die jeugd
beviel mij wel en ik werd leraar. Een heerlijk vak.
O ja, en die
twee meisjes. lk ben met de mooie naar het bal gegaan. Zij had als
'beauty' het meeste zelfvertrouwen van de twee. Zij nam het heft zelf
in handen. Na een college sprak ze me aan en ik hoorde mezelf
onverwacht zeggen: "Zeg, heb je zin om met mij naar het feest te
gaan?"
De volgende dag ontmoette ik het aardige meisje. Met
haar vrouwlijke intuïtie voelde ze meteen hoe de vlag hing. De
lichtjes verdwenen even uit haar ogen. Daarop knoopte ze dapper een
"gewoon" gesprek aan. Haar naam weet ik nog: Aleid. Die van
de schoonheid ben ik vergeten. Had ik wel "gekozen"? Of nam
ik een meisje om mee te verschijnen? Het meisje waarmee ik de hoogste
ogen gooide in de ogen van de wereld, mijn vrienden. Of werd zo'n
keuze gedaan door het onbewuste? De donkere onderkant van je ziel,
zoals ik geleerd had van Freud. Of waren mijn twijfels slechts
schijnbewegingen van de ziel? Een nieuwe tergende twijfel. Twijfel
aan de twijfel, leerde ik van Kierkegaard.
Ondanks dat ging mijn leven toch het gewone gebaande pad van de
nette burgerij. Ik ontmoette een andere jonge vrouw wier gedachten en
woorden even snel over elkaar struikelden als de mijne. Verloving,
huwelijk, huis, hypotheek en kinderen volgden vanzelf. Zonder dat de
twijfel echt verdween. Hij raakte in "het volle leven" op
de achtergrond. Hij laaide weer op in de roerige jaren zeventig. Toen
heette het schoolsysteem, waarin ik braaf arbeidde, opeens
collaboratie met de kapitalistische uitbuiting. Het burgerlijke
gezin, waarin ik vrolijk leefde, was opeens een duivels complot ter
onderdrukking van de vrouw.
Toen moest ik weer eens "kiezen".
Ditmaal tussen het geijkte schoolsysteem of het anders gaan doen. En
of het leven in een gewoon standaardgezinnetje niet heel andere
geleefd kon worden? Voor die keuzen moest ik dus eigenlijk weten hoe
het instrument daarvoor, de ziel, werkt, maar dat wist ik nog steeds
niet.
Ik ben tenslotte in een uithoekje van de universiteit
terecht gekomen. waar ik rustig kon uitzoeken hoe onze ziel in de
loop der geschiedenis gemaakt is. Hier volgt een verslag daarvan.
De dieren die ons voorgingen in de evolutie twijfelden niet.
Als een kikker een vliegje ziet, hapt hij automatisch. Voor een
ooievaar duikt hij weg. Bij ons, mensen, gaan oogknipperen en
kniereflexen net zo. Bij het kiezen van een beroep, een vriendin, een
vacantie of nieuwe sokken gaat het anders. ln de evolutie hebben wij
daarvoor een nieuw stuk hersens ontwikkeld. Hoe die in elkaar zitten
weten we nog niet. Wel hóe ze werken. Van een horloge of
rekenmachine weten de gebruikers meestal ook niet hoe het ding in
elkaar zit, maar wel “wat het dóet". Zo zal het
hier ook over de ziel gaan.
De bouw van onze ziel is begonnen toen wij in de
pre-historie leefden in kleine zwervende stammen. Van zo'n 60 tot 200
personen. Een gebied als Drenthe kon enkele zulke groepen voeden. Met
meer dreigde "overbevolking". Het territorium werd te klein
en dus te weinig eetbare bessen en vangbare beesten. Zag je aan de
horizon andere mensen, dan waren die dus altijd de vijand. Je hele
leven was je als man jager en krijger. (En dat zijn we diep in onze
genen nog.) Als dier het zwakste (geen klauwen, kracht, snavel of
vleugels), toch evolutionair de succesvolste. Door het "wapen"
taal. Je kon roepen: "Jan als jij die mammoet hierheen lokt waar
Piet zijn scherpgepunte palen in deze kuil heeft gezet ...." Dan
had de stam een paar weken vlees te eten. (Zo hebben wij hier in de
prehistorie de mammoet en de wolharige rhinoceros uitgeroeid.) Zo'n
leven eiste een moraal. In dit geval strenge discipline. Als Jan er
met die mammoet achter zich aankwam moest Piet die palen wel
klaarhebben. Er was dus in de stam één die het voor het
zeggen had. Degeen met de sterkste knuisten en de grootste mond. De
hoofdman of koning.
Toen de stammen groter werden (jacht werd
veeteelt) en de samenleving later nog complexer (steden, landbouw)
werden de gebruikelijke uitspraken van de koning op een lijst gezet,
de wetten. De oudste, 4000 jaar oud, zijn gebeiteld in steen
opgegraven in Mesopotamië (nu Irak en Iran) en staan nu in het
Louvre in Parijs. Zij hadden de vorm "Als .... het geval is, dan
moet er ..... gedaan worden." Bijvoorbeeld: Als iemands ezel in
jouw put valt, dan moet jij die vergoeden. Of: Als jouw stier iemand
dodelijk op de horens neemt, dan moet jij ter dood gebracht
worden."
Door het alsmaar volgen van zulke regels werd in
de hoofden van de mensen gevormd het denkmachientje (de moraal): Als
dit het geval is, moet je dat doen.
De aartsvader van de Joden,
Abraham, heeft zulke wetten meegenomen uit Babylonië naar
Palestina. Daar zijn ze (onder Mozes heet het) uitgebreid tot er voor
alle levenssituaties een voorschrift was. Voor iedere situatie was
dus een regel: "als .... het geval is, dan moet je .... doen."
Het geniale van dit systeem was dat goed en kwaad (in principe) voor
altijd definitief geregeld was. Het bezit van dit stel leefregels
heeft het Joodse volk een kracht gegeven waardoor het als enige volk
uit die tijd nu nog bestaat. Het was politiek een soort Luxemburg of
Liechtenstein tussen de supermachten van toen: Assyrië, Perzië,
en Egypte. Van die rijken restten slechts een paar zandoverstoven
ruïnes. Terwijl Israël ondanks deportatie, diaspora,
pogroms en holocaust is blijven bestaan.
Onze Westerse cultuur,
die nu bezig is de hele wereld te overspoelen met zijn wetenschap,
techniek, recht en democratie, doet dat met de erfenis van het Joodse
morele systeem. Al is dit bij het begin van onze jaartelling
ingrijpend veranderd.
De
Joodse Wet wordt Christendom door het toelaten van het gevoel en
waarde in de moraal.
De Joodse Wet was voornamelijk uitwendig. Als je wilde weten
wat je moest doen, dan stond het dáár, in die
lettertjes van de Wet. En die ging voornamelijk over uiterlijke
dingen: ezels, putten, bijlen. De mensen hadden waarschijnlijk wel
dromen, verlangens, twijfels en gevoelens. Naar dat was franje, die
vrijwel geen rol speelde in de moraal. Toch zijn rond ons jaar nul
die emotionele zweefsels binnengedrongen in de moraal doordat in het
altijd woelige wereldkruispunt Palestina twee nieuwe heel
verschillende geestesstromingen binnenkwamen. Een ervan, het
Hellenisme bracht uit Griekenland mee de notie van "waarde".
Nog steeds het best beschreven met Plato's onverslijtbare beeld van
"de Grot". Hij, mensen, leven in een grot (de wereld). Door
een opening naar buiten, waar de hemel is, stroomt licht naar binnen
dat op de achterwand van onze kerker schaduwen werpt van de Waarde;
het schone, het ware, het goede. wij kunnen die "Waarde"
niet rechtstreeks zien. Zoals wij ook niet recht tegen de zon in
kunnen kijken. Toch herkent onze ziel waarde, want die was (volgens
Plato) voor onze geboorte daar in dat rijk van het ware, schone en
goede. Wat wij, jij en ik, daar van over hebben is dat wij ons leven
(horen te) richten naar die Waarde. Men spreekt tegenwoordig wel van
waarden; eerlijkheid, waarachtigheid, zuiverheid, trouw, enzovoort.
Maar eigenlijk zijn dat namen van die ene zelfde waarde, zoals hij in
verschillende situaties verschijnt. Bijvoorbeeld als het ware in de
wetenschap, het goede in het recht en het schone in de kunst. Waarde
is een soort abstrakt licht dat over al onze daden schijnt en dat de
al of niet zuiverheid ervan toont. Een soort innerlijk kompas dat ons
altijd de goede richting wijst. Die richting staat niet ergens
precies opgeschreven. wij leren hem zoals je de grammatica van je
moedertaal leert. Voor het grootste deel "vanzelf". Tussen
neus en lippen krijg je steeds kleine aanwijzingen. Je moeder zegt
bijvoorbeeld tegen je: "Jij zegt dat je je houdt aan de regel:
niet voordringen, maar als er iets moeilijke gedaan moet worden, is
dat vals." Je schoolmeester: "Jij zegt wel dat je je
huiswerk hebt gedaan, maar heb je het echt geleerd?" Je baas
later: "Mijnheer, u zegt dat u niet gemerkt heeft dat er op uw
afdeling iets helemaal verkeerd is gegaan, maar had u, heel eerlijk
gezegd, niet wel degelijk kunnen zien dat er wat aan de hand
was?"
Die Waarde, dit voortdurend mogelijk beroep op
eerlijkheid, zorgvuldigheid, goede trouw en goede smaak is onze
erfenis van de oude griekse cultuur, die omstreeks het jaar nul onder
de naam Hellenisme is binnengekomen in het Joodse Palestina. Vanuit
het oud-Griekse waardebesef was de kritiek op het oud-Joodse “als
..., dan ..."- systeem dat je de regels daarvan vaak met
smoesjes of slimmigheden kan omzeilen. De griekse “Waarde”
was een soort krachtig zuiver moreel licht waartegenover geen bedrog
of valsheid mogelijk was.
Uit het Verre Oosten stroomden echter in die tijd in het
Mozaïsche Israël nog een een heel ander soort geloven en
geloofjes binnen, die ik hier samenvat onder de naam
gnosisachtigheid. Volgens die stromingen moest je in je leven
voornamelijk je gevoelens volgen. Daar was je gevoel het innerlijke
kompas dat inspiratie gaf aan je daden. Ontroering over iets moois
dat je ziet, verliefdheid, muzikale invallen, klanken, een roes van
gezelligheid, dans, en spel, dat waren de kleuren op het palet
waarmee de gnosisachtige mens zijn leven schilderde. Je vond die
emoties door inkeer in jezelf, communicatie met anderen en muzische
groepsactiviteiten.
Er vroegen in Palestina rond het jaar nul
dus drie heel verschillende systemen om de intermenselijke omgang te
regelen om de voorrang: het abstrakte Griekse waardebesef, de Joodse
wetsregels en de Oosterse gnosisachtige emotionaliteit.
Voor de
Joodse priesters met hun krachtige Wet was het Hellenisme iets
goddeloos en de gnosisachtige groepjes "bezetenen door demonen".
Toch zagen vele gewone Joden rond het jaar nul dat er wel iets goeds
zat in die Griekse waarde, maar ook in het communiceren met andere
mensen vanuit je gevoel. Er ontstonden aan de rand van de Joodse
maatschappij kleine groepjes van mensen die probeerden griekse
waardebesef en de gnostische emotionaliteit te verenigen met
gehoorzaamheid aan de oude Wet. Een van die groepjes bestond uit wat
wij nu de twaalf apostellen noemen.
Hoe zou het mij als piekerend jongnens vergaan zijn in
die tijd? Ik was zeker eens gaan luisteren naar zo'n rondreizend
Grieks wijsgeer, in zijn filosofenmantel en was geboeid door de
wijsheid en de schoonheid van zijn verheven filosofie, die zo anders
was dan het strakke regelsregine van de Thora thuis. Ik had mij
daarnaast vast ook eens laten meevoeren in het enthousiasme van een
gnosisachtige groep en had in hun meditatie, gezangen, dansen en
geuren beelden en gevoelens ontdekt, die in mijn ouderlijke wettische
milieu volkomen onbekend waren.
Mijn lichaam reageerde echter op
die nieuwe ervaringen net exceem en slapeloosheid. Ik ging
daar, zoals van huis uit hoorde, mee naar de priesters, de
schriftgeleerden. Zij bekeken mijn huidvlekjes en zeiden het was
melaatsheid, als straf voor mijn ongehoorzaamheid aan de Wet en
kontakt met heidenen. Ik was dus uitgestoten uit mijn volk, kon niet
neer naar huis en lag op mijn matje bij een bron voor wat koelte. En
zie, wie kont daar langs. De prediker of goeroe, waar ik eens van
gehoord had. Die ik zelfs gezien had toen de hele stad uitliep toen
die man op een ezel de stad binnenkwam. Er ging een mare dat hij
zieken genas en wonderen deed. Hij ging naast mij zitten en vertelde
dat die Oosterse gevoelswereld en dat Hellenisne, waardoor ik dacht
ziek te zijn geworden in de landen waar ze vandaan kwamen een
eerbiedwaardige status hadden en de mensen hielp bij hun leven daar.
Het was de taak van jongeren, zoals ik om die griekse en
oosterse geestelijke rijkdommen met de joodse Wet te verenigen.
Emotionaliteit en filosofie zouden het keurslijf van die Wet gaan
verruimen. Ik ben opgesprongen, heb mijn matje opgerold en ben mijn
vrienden alles gaan vertellen. Mijn zweren verdwenen. Zelfs de
rabbijnen zeiden: ”He, het was toch geen melaatsheid.”
Die goeroe, Jezus, die een aantal twijfelaars in de
toenmalige culturele verwarring uit hun lethargische verscheurdheid
tussen de drie schijnbaar strijdige morele systemen wist op te
wekken, was slechts één van de vele rondtrekkende
predikers en profeten. Van die anderen weten we weinig. Jezus'
woorden hebben echter zoveel historische gevolgen gehad dat ik ze
hier onder de microscoop leg van de moderne (mathematische)
taalanalyse.
Mattheus 10 vers l9: “Als men je voor
het gerecht sleept en je bent vol vertrouwen, dan komt
wel in je op wat je zeggen moet en daarmee bereik je precies
het goede."
Dit is nog wel het oude "ala ...., dan
...."-schema van de Joodse Wet. Máár verruimd tot
"als situatie .... en je hebt het gevoel ...., dan
moet je ...... doen en krijg je waarde.....".
Geniaal
nietwaar. Binnen een (joodse) zin is ruimte gemaakt voor (gnostísch)
gevoel en (griekse) waarde.
Zo staan er nog heel wat voorbeelden
van dat schema in het Nieuwe Testament.
Schema:
situatie
gevoel doen waarde
| | | |
als ........... en ............, dan .......... en
...............
De uitvinding van dit "denkmachientje“
is een van de grootste revoluties in onze geschiedenis geweest. Het
is later door de christelijke kerk verder uitgewerkt en bepaalt nu
nog ons (West- europese) denken. Zonder dat de meeste mensen weten
waar het vandaan komt.
Na de uitvinding van het denkschema "als situatie .....
en gevoel, dan gedrag ...... en waarde", die op naam van Jezus
staat, dook de vraag op hóé gevoel en het verstand, dat
met regels werkt, precies moesten samenwerken. De leiders van het
jonge christendom, de kerkvaders, hebben aan die vraag een enorme
klus gehad.
Rond Antiochië, waar de eerste christenen
vanuit Jeruzalem heengegaan waren heengegaan was nog een soort
herinnering aan hoe Jezus een echt en voelend mens was geweest.
Ondanks zijn erenaam “Zoon van God” , was hij daarom voor
de kerkleider Arius daar primair een, goddelijk geïnspireerd,
gewoon gevoelig mens.
Vanuit het oude wijsheidscentrum
Alexandrië vond men dat Christus, de Zoon, even goddelijk moest
zijn als "God, de Vader", de gever van de verstandelijke
wetsregels. Tussen deze twee steden ontstond een hevige strijd om hoe
onder de etiketten "De Zoon" en “De Vader" de
verhouding van het gevoel en van het verstand zou worden vastgesteld.
“Was de Zoon even belangrijk als de Vader, of minder?”
Oftewel: Is het gevoel echt
medebepalend naast de regels van het verstand of geeft het slechts
een kleurtje aan een morele beslissing, die alleen vanuit de regels
genomen moet worden?
Om die geschiedenis mee te maken verplaats ik me in een
jongeman uit die tijd. Weer van nette familie, dus uit Rome. Hij
diende in de garde van de keizer. Niet dat hij zo graag vecht, maar
dat hoorde zo voor je carrière. Lucius heet hij. Zijn dagboek
begint enige jaren voor 325 (het christendom is nog een verboden
geloof) : "Vandaag dienst gehad in het amphitheater. Saai.
Vroeger werden misdadigers terechtgesteld, die om een zwaard vroegen
en zich doodvochten tegen de gladiatoren. Nu worden er een nieuw
soort gelovigen gestraft. Ze vechten niet, vloeken niet, maar laten
zich als lammeren afslachten. Ze knielen hand in hand en laten zich,
rustig liederen zingend, door de leeuwen opvreten.
Vandaag was
er zelfs een dame van goede familie bij. Er werden voor de
afwisseling eens stieren op losgelaten. Haar slavin ging bij de
eerste run al tegen de grond. En wat doet die deftige dame? Zij reikt
haar slavin de hand en richt haar op. Een slavin notabene. De
sensatiezoekers op de tribune door het dolle heen. Gejuich. Men eiste
gratie. De vrouwen werden weggeleid. Later zijn ze, hoor ik, toch in
het geheim terechtgesteld. Christenen heten die sectariërs naar
hun profeet. Ik vroeg ernaar aan mijn centurion. Hij zei dat ik
voorzichtig moest zijn. Niet alleen bedelaars en vrouwen zijn lid van
die nieuwe secte. Hun geloof begint zich zelfs in het geheim te
verspreiden onder handelaars en arbeiders. Zelfs onder
legioensoldaten. Ik moet er dus iets van te weten zien te komen.”
Het dagboek enige jaren later in 325 (Lucius is officier en moet
wachthouden in Nicea bij het eerste concilie van de net officieel
geworden christelijke kerk.): ”Nu, nu dat bedelaarsgeloof al
meer dan tien jaar door de keizer erkend is, durf ik er pas
uitgebreid over te schrijven. Een dagboek is een gevaarlijk ding in
een soldatenkwartier. Mijn strijdmakkers uit de oude
patriciërsfamilies willen nog steeds niets weten van die nieuwe
god, die zich als slaaf liet doodmartelen aan een kruis. Zij houden
het bij hun oude oorlogsgod Mars en de sensuele Aphrodite. Ze zien
echter niet dat wie vooruit wil in de wereld niet moet wedden op de
heersende macht maar op de komende macht. Daarom heb ik die
christenen, toen ze nog vervolgd werden, vermomd in eenvoudige
koopmanskleren, opgezocht. Ze noodden mij vriendelijk aan hun rituele
naal, braken het brood en hieven een glas net mij. Inderdaad, met hun
eenvoud en vriendelijkheid straalden zij een kracht uit, nieuwer en
sterker dan de trots en het eergevoel van ons oude Rome. Daarom
begreep ik, als enige van ons regiment, waarom de keizer dat
geloof van die paupers opeens tolereerde. Zogenaamd omdat hij hun
"Kruis" had zien zweven boven die veldslag tegen Maxentius.
Ik herinner me die slag nog heel goed door de nog steeds schrijnende
pijn in mijn schouder, waar een pijl door mijn harnas drong. Maar een
kruis heb ik niet gezien. Dit zijn sprookjes voor donoren, die niet
begrijpen dat de keizer genoeg heeft van het gestook en gekonkel van
onze oude regentenstand en kiest voor de opkomende klasse, die
solidariteit, offervaardigheid en arbeidzaamheid in het vaandel
voert. Omdat ik er voorzichtig wel eens blijk van gaf dat ik daar
iets van begreep heeft onze keizer mij, die toch niet altijd zo nodig
uitblonk in het gevecht, tot ieders verbazing in de hoogste rang
gesteld over zijn paleiswacht.
Ik houd toezicht op het eerste
concilie van die christenkerk, die het nieuwe cement van het
keizerrijk noet worden. merkwaardig schouwspel. Voor de keizer in
zijn purper op de troon strompelden zo'n driehonderd bisschoppen
binnen. Sommigen nog met de brandnerken en uitgestoken ogen door de
folteringen onder onze vorige keizer, de ezel Diocletianus.”
Een paar dagen later:
"De keizer is razend. Hij
had verwacht dankbare en eensgezinde nieuwe onderdanen voor zich te
vinden en nu zijn er hevige twisten uitgebroken onder de Christenen.
Ik had zoiets wel voorzien. Als gardecommandant heb ik een geheime
dienst en die had mij al gemeld dat de fractie uit Antiochië met
een heel ander verhaal zou komen dan die uit Alexandrië. Volgens
de Alexandrijnen is Jezus, de Zoon, "wezensgelijk” aan
God-de-Vader. Terwijl in Antiochië de Zoon een, goddelijk
geïnspireerd, naar toch echt een mens is. Slechts
”wezensgelijkend” aan de Vader. Over die paar letters
strijden ze.
Ik vreesde dat zo'n scheiding der geesten toch wel
eens zou kunnen uitlopen op een scheuring van ons keizerrijk. Maar
omdat de brenger van een slechte boodschap meestal niet welkom is,
had ik de keizer nog niet gewaarschuwd. Nu de ruzie evenwel is
uitgebarsten heb ik hem gemeld dat ik verspieders in de
logementen en eethuizen, waar de bisschoppen verblijven, neuzen heb
laten tellen. De Alexandrijnen zijn op het concilie in de
meerderheid, naar de Antiochiërs hebben de sympathie van het
gewone volk. Op straat hoorde ik spotliedjes: "Kan een zoon
gelijk zijn aan zijn vader?” En toen ik me bij de kapper liet
scheren vroeg die ook al: "En wat vindt U, overste, is de Zoon
wezensgelijk aan de Vader?”
Het dagboek een week later:
”Sensatie al om. De keizer is zelf met een compromis (in feite een politiek dictaat) gekomen. De Vader en de Zoon zijn "wezenséén”. Voldoende on de Alexandrijnen tevreden te stellen en de grootste Antiocheense stokebrand Arius te verbannen.”
De eenheid van het rijk leek gered, maar onze brave soldaat
Lucius zal niet vermoed hebben hoe (veel belangrijker nog) die
"keuze" onze Westerse ziel diep zou beïnv1oeden. Het
denken van ons verstand volgens regels (de normen) over onze
uiterlijke levenssituatie ("de Schepping van de Vader")
werd volkomen gelijkwaardig (wezenséén) gesteld met ons
innerlijke gevoel (waarvoor "de Zoon" ruimte had gemaakt in
de Wet).
ln hun strijd over Vader en Zoon (metaforen voor verstand en gevoel) hadden de bisschoppen in Nicea de Heilige Geest (de metafoor voor "de waarde") even vergeten. Op een concilie werd Hij er snel weer bijgehaald. De Heilige "Drie-eenheid" was geboren. Hoe waarde, verstand en gevoel precies moeten samenwerken is pas veel later, omstreeks 700. helder geworden, wat hier verderop wordt besproken. Het op een of andere manier gelijkwaardig samengaan van verstandelijke normen, gevoel en waarde (Vader, Zoon en Heilige Geest) is sinds 381 de voor ons westerlingen vanzelfsprekende werking van onze ziel geworden.
Bijvoorbeeld bij moeilijke keuzen zoals waar ik moest kiezen
tussen twee studies. Of tussen die twee meisjes. Mijn verstand had me
mijn situatie voorgerekend: volgens de heersende normen in mijn
studentenwereld moest ik met iemand naar dat bal, maar mijn verstand
kon verder niet invullen met wie. Dat moest mijn gevoel doen.
Begeerte en eerzucht wezen naar het oogverblindende schepsel. Terwijl
warmte en sympathie uitgingen naar het aardige meisje. Vanuit mijn
(christelijke) waarden zou ik de "goede" gevoelens
hebben moeten kiezen. Ik deed dit niet, zoals ik in de inleiding al
meldde. lk werd verrast door een probleem waar de eerwaarde vaderen
der Kerk ook op stuitten in de vijfde eeuw. Soms doe je iets dat je
eigenlijk niet wil. Zoals mijn zwichten voor het mooie meisje (dat
wil zeggen voor begeerte en eerzucht). De apostel Paulus heeft het
ook al over dit probleem gehad. Hij zei: "Niet het goede, dat ik
wil, doe ik, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik."
Latere kerkvaders zijn gaan worstelen met het probleem hoe het
kwam dat je na het met dat superieure systeem van waarde, verstand en
gevoel sturen van je bedoelingen toch soms (en soms zelfs vaak) iets
anders deed. Zij projecteerden dit probleem naar boven met de vraag
"Heeft onze Heer Jezus Christus werkelijk geleden als mens?"
Daarmee vroegen zij zich af hoe Hij omging met wat Hij dacht en
voelde tegenover wat Hij dééd.
Er ontstond
weer ruzie over die het keizerrijk dreigde te verscheuren. Ook
ditmaal riep het Hof, met een keizerin ditmaal, de bisschoppen bijeen
voor een concilie. Om dit mee te maken kruip ik weer in de huid van
een tijdgenoot.
We schrijven 451. Als veelbelovende jongeman
ben ik nu niet in het leger gestart, naar studeerde in Alexandrië,
met zijn bibliotheek van wel duizend boeken. Het keizerrijk is op
zijn retour. De legioenen zijn in handen van barbaarse volken, die
soms zelfs hun veldheren op de keizerstroon weten te dringen. Zoals
onze huidige inperator Narcianus. Toen onze vorige heerser Theodosius
Il dodelijk van zijn paard viel heeft zijn zuster, de legitieme
erfgename, de verstandige beslissing genomen om de machtigste
generaal als echtgenoot naast zich op de troon te zetten. Alleen op
de troon overigens, want in haar bed schijnt ze hem niet te willen.
Dat ik kan begrijpen als je zicht hebt op de stroom hetaeren
en danseresjes die door zijn bed trekt. En dat zicht heb ik, want ik
heb als vijfde geheimschrijver aan het hof soms te maken met de
werving van deze dames. Waarvan ik in het geheim weer afschriften
laat gaan naar Hare Majesteit. Mijn medeklerken durven zoiets niet.
Zij zijn bang dat de generaal-keizer zijn wettige echtgenote zal
laten verdwijnen op een officiële of minder officiële
manier. En dat zij als hoveling van de keizerinnekant dan ook minder
prettig zullen moeten vertrekken. Ik vrees dat niet. Ik denk dat de
generaal met zijn soldatenverstand inziet dat het leger, hem
onderdanig, wel een belangrijke machtsfactor is in het rijk, maar
niet meer de enige. De andere dat zijn de prelaten, die in hun
bisschopsmantels en met hun mijters op, hier het paleis in en uit
lopen. Daar begrijpt hij het fijne niet van. "De Kerk”
laat hij over aan zijn vrouw.
We zitten midden in een groot concilie. Er was weer eens een
schisma uitgebroken, dat ook het keizerrijk dreigt te verscheuren.
Het Hof heeft dus weer de prelaten bijeengetrommeld voor een
concilie. Een paar jaar geleden is dat mislukt in Efese. Daar stonden
weer Antiochië en Alexandrië tegenover elkaar. De
Alexandrijnen met als stoottroepen een horde woestijnmonniken die
zichzelf uithongerend en sex vermijdend van het kwaad willen
verlossen. Die asceten pikten het niet dat de Antiochenen er weer mee
aankwamen dat Jezus toch ook een echt mens was geweest, die at en
wijn dronk. Hun Flavianus is door die monniken zo toegetakeld dat hij
kort daarna stierf.
0m zulke excessen te voorkomen laat de
keizerin een nieuw concilie houden in Chalcedon.
Mijn taak is
verslag uitbrengen van roddels en intriges "in de wandelgangen".
Ik draag een soort kaftan, zodat ik tussen de priestergewaden niet
opval.
's Avonds meld ik mij aan een achterdeur van het paleis.
Ik werd naar Hare Majesteit gebracht. Daar was ook mijn chef, de
Notarius, met de officiële verslagen. De strijd is weer hevig.
Nestorius, de Antiocheense woordvoerder is veroordeeld omdat hij
teveel had nadruk gelegd de "menselijke natuur” van
Christus. Terwijl de Alexandrijnse bisschop Eutyches Zijn "goddelijke
natuur" weer teveel overdrijft. Ik kon melden dat de
Alexandriinen, als ze hun zin niet krijgen, dreigen zich van de kerk
af te scheiden. Ik gaf daarnaast als mijn eigen mening dat die
"goddelijke natuur” en "menselijke natuur” van
Christus, waar ze het steeds over hebben, gewoon metaforen zijn voor
ziel en lichaam.
Mijn baas keek afkeurend: "Majesteit, we
zullen vanwege die afscheidingsdreiging uw gouverneur in Egypte
waarschuwen. De verdere woorden van deze jongeman over metaforen
zullen we maar als jeugdige onbezonnenheid beschouwen."
De volgende avond ontving de keizerin mij alleen. Ze zei:
"Jongeman hoe weet je dat van lichaam en ziel?"
Ik
antwoordde: "Mevrouw, de meeste mensen schrikken ervan dat ze
naast de brave christelijke bedoelingen van hun ziel ook nog hevige
hartstochten blijven houden in hun lichaam."
"Dus jij
gelooft dat wij naast onze christelijk gedoopte ziel nog een heel
ander geaard lichaam hebben?” vroeg de keizerin.
lk zei:
"Als u het mij veroorlooft. Ja. Ik denk dat naast onze
christelijke beschaafdheid onze heidense verlangens gewoon zijn
blijven voortbestaan? En ik denk dat de koppeling van die
christelijke ziel aan ons lichaam, de geheime agenda van dit concilie
is."
De vorstin verzonk in gepeins. Ze wenkte een hofdame
om mij uitgeleide te doen. Ze zei als afscheid: "Je bent een
interessante jongen. Wil je mij gauw weer verslag doen.”
Na weer dagen ronddwalen tussen de priesters in de grote
kerk van Chalcedon, vervoegde ik mij 's avonds weer bij de wacht aan
de achterpoort van het paleis. Deze maal werd ik opgewacht door harer
majesteits persoonlijke hofdame, Emilia. Zij nam mij aan de hand mee
naar het allerbinnenste van de vrouwenvertrekken, het boudoir van de
keizerin. Aan de muur gobelins met herten en nimfen. Notenhouten
piedestalles droegen een kristallen vaas met een roos of een
bloesemtak. Onze gebiedster lag zonder diadeem, sieraden en
heerseressenhouding op een goudbestikte divan. De kamenier liet ons
alleen.
Ik had mij geprepareerd op een college over
dyo-fysitisme (twee naturen), mono-fysitisme (één
natuur), bisschopstaal over lichaam en ziel. De keizerin vroeg
echter: "Vertel iets over jezelf. Leven je ouders nog? Hoe doe
jij het met lichaam en ziel? Je hartstochten? Heb je veel liefjes
gehad?"
Ik voelde me vuurrood worden: "Majesteit, ik
weet niet precies..?" Zij lachte om mijn verwarring: "Laat
dat majesteit nu maar weg. Je weet heel goed dat ik Pulcheria
heet."
"Majesteit, Pulcheria, ik eh ..., ik wéét
wel van lichaam en ziel, maar eigenlijk kan ik er zelf ook niet zo
goed mee overweg."
"Goed. Zo heb ik het liever. En
dacht je dat ik het wel allemaal voor elkaar heb in mijn leven? Ik
heb zogenaamd een echtgenoot. Het wordt al een ”Jozefs-huwelijk"
genoemd. Naar Jozef, die nadat de engel Maria kond gedaan had van
haar zwangerschap van de Heilige Geest, haar niet meer aangeraakt
heeft. Dacht je dat dat leuk geweest is voor Maria? Of ... Nee, weet
je dat jij de eerste man bent die ik hier alleen ontvang. Je
priesterstatus en je onschuldige uiterlijk,.. ach laat ik je niet
plagen. Vertel mij gewoon wat er vandaag gebeurd is."
Ik
verhaalde hoe de bisschoppen weer gestreden hadden over de menselijke
en de goddelijke natuur van Christus. Nog steeds volgens mij als
metaforen voor de verhouding van lichaam en ziel. De keizerin verzonk
in gepeins en liet mij door Emilia door de lange gangen weg brengen.
Teruglopend naar huis werd ik gevolgd door een soldaat, die ik de
komende dagen ook steeds tegenkwam na de zittingen of op straat.
De volgende avond in het paleis noemde ik Pulcheria dit
schaduwen. Zij zei: "O ja, ik laat je beschermen. Je bent me te
dierbaar geworden om je ergens in een steeg een mes in je rug te
laten krijgen. De heilige vaders houden er soms minder vrome methoden
op na. Zoals Efese, dat de bisschop in Rome al een "roverssynode”
heeft genoemd. Maar vertel verder.”
Zij lag op haar divan,
gekleed in wel zeer informele kledij. Een wijde wikkelrok en een
gazen bloeze waar doorheen ik tot mijn ontsteltenis zelfs haar huid
zag schemeren. "Drink iets, jongen." zei ze toen zij mijn
hand zag trillen: "En kom gezellig bij me zitten." Aan haar
voeten op haar ligbed vertelde ik hoe de vroede vaderen elkaar weer
beleefd voor rotte vis gescholden hadden. Met "Patripassianisme"
als scheldwoord voor die bisschoppen die beweerden dat de Vader Zelf
aan het Kruis geleden had. ”Docetisme” voor wie meenden
dat Christus daar slechts in een menselijke schijngestalte had
gehangen.”
"Ja zo helpen de eerwaarde heren ons niet
verder met onze goede ziel en ons hartstochtelijke lijf, mijn jongen.
Dat zullen we zelf moeten doen."
"Ja mevrouw, eh
Pulcheria, maar ik kom er ook niet uit." "Maar, lieve
jongen, is nadenken niet iets voor onze ziel? Zullen wij ons lichaam
niet voor zichzelf moeten laten opkomen? Raak mij eens aan."
Ik
voelde het grote paleis om mij heen met duizend intriges en ogen en
oren achter deuren en muren. Maar toen ik in de ogen van mijn
landsvrouwe tranen zag legde ik mijn hand voorzichtig op haar
voet.
Ze zei: "Lief van je. Streel mij, en zeg wat je daar
voelt?"
"Verlangen. Onzekerheid. Een lichaam dat de
ziel vreest."
"Wat wil de ziel dan, mijn
jongen?"
"Zuiverheid. Schoonheid. Vrede."
"En
het lichaam? Mijn lichaam? Wat wil dát?"
"Warmte.
vervoering. hevigheid."
"Maar hoe moet dat
sanen?"
"Ik...., ik weet het niet."
"Ach
mijn lieve zoon, ik kwel je met mijn vragen."
Zij streelde
mijn haar, trok mij tegen zich aan en drukte een kus op mijn
voorhoofd.
"Luister morgen goed naar de eerwaarde vaders.
Wie weet hebben zij de oplossing voor ons in petto. De celibataire
rakkers." lachte zij. Emilia voerde mij door de verlaten gangen
naar buiten.
Op straat marcheerde mijn trouwe soldaat weer met
mij mee.
In de enorme kerk in Chalcedon namen de concilievaders
hun plaatsen weer in voor de strijd. Er kwam tussen de extreme
vergoddelijking van Christus (uit Alexandrië) en de Christus al
te menselijk makende tegenpartij (uit Antiochië) een compromis
op gang. Uiteraard deels vanwege de keizerlijke pressie vanwege de
eenheid des rijks. Maar toch ook omdat de bisschoppen voor het leiden
van de christelijke kudde noch een te geestelijk, noch een te
menselijk ideaal wilden stellen. Sensationeel was een brief van
bisschop Leo uit Rome. "Christus heeft zowel een volledig
goddelijke natuur als een volledig menselijke. En zij zijn één
in de Persona."
De vergadering was perplex. Er werd
geschorst en de bisschoppen stroomden de kerk uit, zoemend als een
verstoorde bijenkorf.
lk hoopte, als iedereen, dat die wonderwoorden uit Rome
de verlossing zouden brengen voor lichaam en ziel. Ik ging dat melden
aan mijn keizerin.
Pulcheria keek blij: "Wat ben je vroeg.
ls er nieuws?"
Ik zei: "Ja, misschien."
"Vertel,
mijn jongen. Vertel."
"De paus heeft gezegd dat
lichaam en ziel ieder iets heel eigens zijn, maar zich verenigen in
de "Persona".
De keizerin vroeg: "Persona? Wat is dat? Dat is een
Latijns woord. Wat betekent het?"
Ik dacht na. Zij liet
ondertussen haar ogen over mijn lijf dwalen. Ik zei: "Ik geloof
dat het wondermiddel van de heilige vader tegenvalt. Persona is
letterlijk "masker". Het stamt van het oude toneel. De
spelers droegen een masker, een persona. Van daarachter zeiden zij
hun tekst. Sons werden er vanachter één persona twee
verschillende teksten opgezegd. Uit onze persona klinkt soms de ziel
en soms het lichaam met een eigen verhaal."
"Maar hoe
zitten die verhalen aan elkaar?" vroeg Pulcheria. "Wat zei
de heilige vader ook al weer? 0 ja, dat samengaan is een geheim,
waarnaar we niet verder mogen vragen, maar waar we eerbiedig voor
moeten neerknielen. Dat is de officiële tekst."
"Nou
dáár hebben we wat aan" zei de keizerin schamper:
"Nee jongen, we zullen zelf aan de slag moeten. Kom daarom eens
wat dichter bij je gebiedster. Ach wat zie je er toch lief en
jongensachtig uit. Voelt je lijf ook zo ?" Haar hand gleed onder
mijn monnikspij. Ze zei: "O maar ik voel dat je toch ook al een
echte man bent. Wil je bij je vorstin komen? Lieve schat."
Keizerin en vijfde secretaris. Dat viel weg. We waren gewoon man en
vrouw. Ze zei: "ls dit niet zuiver en schoon? En wat ben je
mooi. Een jongen nog en toch een man. Schaam je niet. Wees niet bang.
Ik vind het ook heerlijk. Vergeet wie we zijn voor de wereld."
Ze
streelde mij en zei: "Ach, je zit je met iets? Zeg het." Ik
zei zacht: "Maar een kind? Een eventueel kind?" Ze nam mijn
hoofd tussen haar handen en lachte: "Jongen maak je niet
ongerust. Ik ben een oude vrouw. Dat is voorbij. Daardoor kan ik nu
ongestoord genieten van de liefde. En nog wel met zo'n lieve jongen
als jij. Maar laten we het niet te verdacht maken. Je bent mijn
koerier voor concilienieuwtjes. Laat Emilia je weer de weg wijzen
naar buiten. Mijn goede soldaat zal je weer veilig thuisbrengen. Als
je me naar gauw weer opzoekt. Al of niet met verlossende woorden van
welke pastor of paus dan ook."
Bij mijn volgende
bezoek vond ik geen weelderige vorstin vol begeerten, naar een vrouw
in tranen. "Ben je daar, mijn zoon? Ik voel me beroerd. Vandaag
is je baas, de officiële verslaggever, geweest. Op het concilie
zijn ze weer begonnen met dat gezeur over "Theotokos",
(moeder van God) als naam voor Maria. Ik zei: "Ik heb het
gehoord. "De vrouw" was tot nu toe Eva, die met die appel
Adam tot de zonde verleidde. De personificatie van het kwaad
dus. Maar nu willen zij er een hoog, kuis en onaanraakbaar vrouwbeeld
tegenover stellen. Maria. Als voorbeeld voor het volk."
De
keizerin zei: "En dan moet ik zeker ook zo'n hoog en zuiver
voorbeeld worden? Of ......of is er iets heel anders aan de hand?
Zouden ze iets vermoeden van ons tweeën, die papen? En daarom
opeens dit "theotokos"-gezeur?"
Ik zei: "Maria
was bij die heilige geboorte in die stal misschien wel kuis of
zuiver, maar daarna heeft zij op de gewone manier nog andere kinderen
gekregen. Er is in de Schrift sprake van een "Broeder des
Heren". Zal ik het opzoeken?"
"Nee, laat naar. Je
bent lief. Maar ik ben ben bang dat mijn officiële heer-gemaal
ook iets gehoord heeft. Hij zei tussen neus en lippen dat het goed
was dat ik mij van het concilie op de hoogte liet houden, naar dat ik
ne toch niet al te nauwkeurig moest verdiepen in de verhouding van
lichaam en ziel. 0, hij mag, als man, natuurlijk alles, maar ik als
vrouw ....... mag vooral "zijn eer" niet aantasten."
Ik zei dat ik alles voor haar over zou hebben. Zelfs mijn leven.
Ze
snikte: "0, maar dat wil ik helemaal niet. Je moet blijven
leven. Weet je, ik heb er over nagedacht. Het wordt hier te
gevaarlijk voor jou. Luister naar mijn plan. Ik ga een bibliotheek
stichten in de oude stad Biblos. Waar ze, naar men zegt, het boek
hebben uitgevonden. Dat is veilig ver weg. Daar mag je boeken
verzamelen. En soms moet je je aanwinsten aan mij laten zien. Of ik
ga op reis en bezoek die stad. Maar je moet hier niet neer komen. Ach
lieve schat, ik zal je zo missen. Mar
ik wil nog minder dat je iets overkomt."
ln tranen namen
wij afscheid. Toen ik naar mijn logies terugging, liepen er twee
soldaten achter mij aan. Had Pulcheria mijn lijfwacht uitgebreid? Of
liep er naast haar soldaat nu ook een soldaat van de keizer-veldheer
met mij mee?
Ik zag Pulcheria voor het laatst op de eindzitting
van het concilie. Het keizerlijk paar verscheen in alle pomp en praal
om het laatste woord in ontvangst te nemen. In feite het woord van
die nieuwlichter in Rome.
Mijn geliefde zat gekroond en behangen
met juwelen op haar troon. Naast de geweldenaar-keizer, die zo vele
veldslagen had gewonnen. (Tenminste door zijn soldaten had laten
winnen.) ik stond als lage klerk ver achter een palmenhaag
opgesteld
Het verlossende woord, dat de verhouding tussen
lichaam en ziel voor de komende eeuwen moest regelen, luidde:
Onze Heer en Verlosser heeft twee naturen. één volledig
goddelijk. De ander volledig menselijk. Die naturen zijn onvermengd,
ongedeeld, onscheidbaar en ......"
De rest verstond ik
niet, want de zeshonderd bisschoppen braken uit in één
jubel, zoals dat hoort op een concilie: "Ja wij zijn het allen
eens. Een wonder. Dit is het ware geloof van de vaderen en de
apostelen."
Ik zag een glimp van een mantel en een kroon de
zaal uitschrijden. De volgende dag zat ik op een boot. Vlak voor het
vertrek werd nlj door Emilia nog een brief gebracht die bijna
onleesbaar was door er over gestorte tranen.
Wij laten hier
ons geheimschrijvertje achter. Hopend dat hij veilig in Biblos zal
aankomen en zijn heerseres-geliefde ooit zal weerzien. Wij moeten
onze pelgrimstocht door de geschiedenis vervolgen voor de verdere
opbouw van onze ziel.
Het onvermogen der vaderen om een oplossing te vinden voor lichaam
en ziel, beter dan een geheim achter een masker, wordt door sommige
geschiedkundigen toegeschreven aan het uitgeput zijn van de antieke
cultuur.
We hebben echter nog een belangrijk getuigenis van
iemand uit die tijd. Augustinus. Hij dacht: Die kloof tussen lichaam
en ziel, dat kan toch nooit de bedoeling zijn geweest van de
Schepper. Nee, het was dus onze eigen schuld. In het paradijs was
Adam gevallen door Eva en die schuld hebben wij allen geërfd in
onze lichamelijke begeerten. ln het spoor van het opkomende
monnikenwezen wees Augustinus daarom de weg naar het zoveel mogelijk
verlaten van je lichaam (door ascese en celibaat). Augustinus moest
daarvoor zijn geliefde (concubine heette het toen), die ook de moeder
was van zijn dierbare zoon, verlaten. Hij bad: "U Heer, schenk
mij kuisheid, maar liever niet meteen." Toch is het hem, na nog
een diep-betreurd sexueel "bad in de zonde" werkelijk
gelukt afscheid te nemen van de wereld en de sexualiteit.
Van
Jezus zelf zijn geen anti-sexuele geluiden gedocumenteerd. Hij
citeerde met instemming Mozes dat "man en vrouw één
van vlees zullen zijn". Zijn eerste wonder verrichtte Hij op een
bruiloft in Kana. De wijn raakte op en toen veranderde Hij water in
wijn. Nog betere, werd er met nadruk bij gezegd, dan die de bruidegom
eerst geserveerd had. De christelijke doem over lichaam en
sexualiteit lijkt dus niet te wijten aan Jezus, maar aan dat
ongelukkige einde van de ontwikkeling van de grote dogma's, waarbij
geen oplossing werd bereikt voor verhouding van lichaam en ziel.
Niet ons hele lichaam is overigens zo ongehoorzaam aan de
ziel. Vingers en voeten nauwelijks. Onze mond wat meer. Maar het
meest het kleine slangetje onder aan je lijf, waarmee je als man
zowel moet bewijzen dat je een stoere vent bent, als dat je iemand
teder bemint. Augustinus schrijft hoe dat orgaan vaak voor zijn beurt
praat. Maar ook soms tragisch dienst weigert, juist bij de hevigste
verliefdheid. Hoe kijken wij, in de twintigste eeuw daar nu tegen
aan? Onze sexualiteit is in honderdduizenden jaren gevormd in de
evolutie. Als een manlijk dier zijn orgaan in voortdurende erectie
met zich mee sleepte was het bij jacht, gevecht en trekken door de
wildernis beschadigd. Die evolutie zorgde er dus voor dat het dan
klein en slap bleef en zich slechts oprichtte in de veiligheid van
hol of bij het kampvuur. Het reageerde dus volgens de regel: als er
gevaar is, dan klein blijven". Maar diezelfde evolutie heeft
onmogelijk kunnen vermoeden dat de sexualiteit zelf ooit nog eens een
gevaar zou worden. En dat is wat er in onze tijden toch is gebeurd.
Bijvoorbeeld, bij die allerhevigste verliefdheid dreigt gevaar.
Namelijk het gevaar de geliefde niet te zullen behagen. Dus: "O,
gevaar, dan klein blijven. Maar meestal is het gevaar de verbodenheid
van erotiek in onze cultuur. Augustinus kende de evolutie niet. Zijn
wereld was in zeven dagen geschapen. Beroemd is zijn jeugdervaring
dat voor een jongen zelfgejatte harde zure kleine onrijpe pruimen
lekkerder zijn dan grote zoete zachte gekregen van zijn moeder. Een
bewijs voor hem hoe zondig wij van nature zijn. Augustinus' oplossing
was daarom minimaliseren van het lichaamsleven. Hiertegenin zei de
Britse monnik Pelagius dat je door dagelijkse training je lichaam wel
degelijk onder commando van de ziel kon brengen. waardoor het zijn
falen bij topliefde zou opgeven. En dat het ook zou lukken teveel
eten, drinken, en andere lichamelijke onmatigheid onder controle te
krijgen. Augustinus heeft de arme Engelsman verbaal verpletterd. Hij
zei: Als het je zou lukken je lichaam onder controle te krijgen, dan
zou je het in deze wereld afkunnen zonder God. wat een vreselijke
hoovaardij! Nee, zei Augustinus, waneer je lichaam harmoniëert
met je ziel, dan is dat alleen dank zij de Genade Gods. Er is geen
verdienste.
De Kerk heeft haar kerkvader hier niet gevolgd. Zlj
stelde en stelt nog steeds dat wij leven afhankelijk van de Genade,
maar toch ook zelf wel wat goeds kunnen doen. Het zogenaamde
"semi-Pelagianisme".
Met het "semi-Pelagianisme" zijn we een
belangrijke historische grens overgegaan. Want het Europa van de
vroege middeleeuwen had weinig boodschap aan het probleem van lichaam
en ziel. Het zieltogende Romeinse rijk werd overstroomd door
barbaren: Vandalen, Avaren, Oost~ en Westgothen, Bourgondiërs,
Longobarden, Saksers en nog vele andere woestelingen. Om in die chaos
sexuele beheersing of ascese te prediken had weinig zin. Eerst moest
het ergste vechten en moorden maar een beetje ophouden. Daarvoor
trokken vanuit de paar kloosters die nog over waren in Ierland en
Schotland missionarissen met bijbel en wijwaterkwast als wapen de
ruige binnenlanden van Europa in. Ze sneuvelden er soms zoals onze
Bonifacius, maar slaagden soms ook wel, gelijk Willibrordus, de
eerste bisschop van Utrecht, er in hier enige vrede te
brengen.
Vanuit Rome werd verder getimmerd aan de ziel.
Paus Gregorius de Grote beval aan dat je niet alleen op je ziel moet
concentreren, maar ook af en toe kijken naar wat je lichaam doet. Om
dat lichaam te helpen smeedde hij een nieuw kerkelijk wapen: het
sacrament. Er waren al twee rituelen die zo heetten: de doop en het
avondmaal. Er werden bijgemaakt: huwelijk, wijding, kroning, laatste
oliesel en een grote serie mindere maar ook sacrale stempels op het
leven. Bij het huwelijk werd de begeerte van het lichaam vereend met
hogere bedoelingen van de ziel. Bij een kroning werd de heersersmacht
(hopelijk) wat getemperd door hogere bezieling. En zo kwam alles
onder priesterlijke controle. Gereedschap, huizen, zelfs je zwaard,
waren pas bruikbaar na een sacrale zwaai met de wijwaterkwast. De
oogst was pas voedsel na gewijd te zijn. leder zakelijk contract
behoefde een kerkelijk stempel. En hoog boven de kleine huisjes van
de stad beierden de klokken van de kathedraal om je voortdurend te
herinneren aan het hogere. (Dorpjes bleven nog eeuwen heidens.)
Het
allerbelangrijkste sacrament werd echter de boete: als je weer eens
je buurvrouw had gekust, of erger, moest je dat biechten en je
bedoeling van haar af te blijven vernieuwen. Kooplui die bedrogen,
ridders die weer eens een tik te veel hadden uitgedeeld met zwaard,
lans of goedendag, konden dit met biechten ook weer in het reine
brengen. Dat lijkt niet veel, maar zo'n rabauw, echtbreker of soms
zelfs over de schreef gegane keizer, moest toch maar even zeggen dat
hij het het niet goed gedaan had. Dit beschavingsoffensief heeft van
de derde wereld die hier heerste het beschaafde continent gemaakt dat
wij nu kennen.
Toen met sacramenten en kleinere wijdingen de kloof tussen
lichaam en ziel (voorlopig) was overbrugd is de middeleeuwse kerk
verder gaan breien aan een ander los eind aan de ziel waar de oude
kerkvaders ons mee hadden laten zitten. De verhouding verstand en
gevoel was geregeld in Nicea (als Vader en Zoon). Met je verstand
tast je eerst met de normen je leefsituatie af en laat dan je
gevoelens toe. En van daar uit bepaal je je gedrag. Maar hoe zat de
Heilige Geest (van de waarden) nu precies in die Drie-eenheid?
Het
oud-kerkse credo zei: De Geest gaat vanuit de Vader naar de Zoon. De
theologen na Karel de Grote vulden dit aan met "en hij gaat ook
van de Zoon naar de Vader." De weigering om dit ook er ook bij
te nemen is de aanleiding geweest dat de Grieks-Orthodoxe Kerk zich
afscheidde van de Rooms-katholieke. Op Russische iconen vliegt de
Heilige Geest nog steeds als een wit duifje van de Vader naar de Zoon
omlaag. Terwijl je op veel West-europese altaarstukken die duif met
zijn vleugels Vader en Zoon ziet "omvatten". (Mooie
illustraties hiervan zijn de Retable van Boulbon in het Louvre in
Parijs , de "Trinität" van Hans Baldung Grien in de
National Gallery in Londen, de "Heilige Dreifaltigkeit" van
Jodocus Vredis in Münster, het kerkraam in Chartres van de Drie-
eenheid en het "Allerheiligenbild", een ets van Albrecht
Dürer). Zulke "plaatjes" spreken een helderder taal
dan de folianten uit die tijd. En dat moesten ze ook wel. Geletterden
waren maar een kleine minderheid onder de gelovigen. Voor de vele
analfabeten was het minstens even belangrijk hoe je moest omgaan met
de waarden die de Heilige Geest vertegenwoordigde. Je ziet: Hij
zweeft achter of boven de Vader en de Zoon en spreidt zijn vleugels
zo uit dat Zij als het ware "onder hem" vallen. Wat soms
zelfs met gouden stralen is aangegeven. En zo is het precies als het
ook binnen onze ziel behoort toe te gaan. De waarden komen eerst.
Verstand en gevoel vallen erbinnen of eronder. Je tast niet eerst je
levenssituatie af met je verstand em laat dan pas waarden gelden. Als
je een winkel binnengaat ga je niet eerst rondkijken en dan pas
beslissen of je eerlijk zult zijn. Dat heb je veel eerder gedaan.
Eerlijkheid, oprechtheid en de andere waarden gaan aan iedere
situatie en gevoel vooráf. Je hoort alleen die verstandelijke
overwegingen en gevoelens toe te laten die binnen de Waarde vallen.
Dat de Waarde eerst komt en zich moet uitstralen over
verstandelijke normen en het gevoel was een revolutionaire
precisering door Carolingische theologen. Bij een
beslissinq_gelden dus de Waarde eerst. Van daar uit tast je met je
verstand de regels van je levenssituatie af. Daarmee vind je binnen
die situatie een ruimte waarin je vrij bent om vanuit je gevoel
verder je keuze vorm te geven.
Wat de middeleeuwer
uitdrukte op altaarstukken met duif, Vader en Zoon kan nu met
wiskundige functienotatie nog scherper worden uitgedrukt.
Heilige
Geest(God de Vader(de Zoon(bedoeld gedrag))) V ( C ( F ( p )))
Waarde-(Context met normen(Emotionele impuls(Bedoeld gedrag)))
Deze
structurele samenhang van waarde, normen en emotionaliteit is
sindsdien de de onveranderde basis van Westerse moraal gebleven. Dat
wil zeggen van de structuur waarmee een persoon in zichzelf met
waarde, normen en gevoel de bedoeling tot een handeling hoort op te
bouwen.
Zij het dat na zo'n innerlijke aanzet tot eeen
handeling (bedoeld gedrag) steeds weer het ziel-lichaam-probleem weer
opduikt. Waarvoor de middeleeuwse kerk haar oplossing had in het zich
steeds uitbreidend instrumentarium van sacramenten en kleinere
wijdingen. Allemaal rituelen waarin iemands bedoelingen openbaar naar
de gemeenschap werden getoond. Van de koopman om zich aan zijn
kontrakt te houden, van de koning om zich christelijk te gedragen en
van de echtgenoot om zijn echtgenote trouw te blijven. Daarmee is in
zo'n duizend jaar op de puinhoop van het ingestorte Romeinse rijk het
morele fundament gelegd voor het moderne Europa dat wij nu kennen.
Hoewel de drie-eenheid van waarde, verstand en gevoel de
basis is gebleven van de Europese moraal is er toch steeds weer
geprobeerd er aan te morrelen. Voornamelijk in de zin dat er op een
van de termen verstand en gevoel teveel de nadruk werd gelegd ten
koste van de andere. Het eerste voorbeeld is daarvan het konflikt
tussen de Scholastiek en de Mystiek. In de Scholastlek werd de nadruk
gelegd op vooral logische en betrouwbare kennis. Deze had je immers
nodig om het Vaderlijke deel van de Triniteit in je goed te laten
functioneren: het kennís nemen van je materiële kontext
en de regels. Dit verstandelijke deel ging ergens in de middeleeuwen
wegdrukken de emotionaliteit waarmee je als fijnregeling je handelen
stuurt. Tegen deze verschraling van de moraal verscheen een even
overdreven tegenbeweging: de Mystiek. Verstand, lichamelijkheid, de
materiële wereld om je heen, dat moest allemaal weg. Als ideaal
verscheen in je door vasten en sex-onthouding uitgemergelde ziel God
zelf. Verstand, redenering en boeken had je niet nodig. Alleen een
kloostercel, een harige pij en een strozak. Eventueel nog een gesel.
Voor deze krachtmeting tussen mystiek en rede kruip ik weer in
een tijdgenoot. Ik ben de derde zoon van een landedelnan. Mijn oudste
broer volgt mijn vader op als graaf. De tweede is in krijgsdienst bij
de koning en ik was, zoals het hoorde, van jongs af voor de Kerk
bestemd. Op mijn dertiende werd ik (na tranen van mijn moeder) als
novice bij het klooster afgeleverd. Mijn strozak was de eerste
nachten ook nat van tranen. Toen ik wat gewend raakte echter van iets
anders. Op mijn buik vond ik een kleverige vloeistof nadat ik
gedroomd had van mijn zusje Anna. Maar vooral van, achter haar, het
lachende, door krullen omlijste gezicht van haar vriendin Angelique.
Mijn biechtvader zei dat ik deze zonde kon bevechten door mij te
verdiepen in het Lijden van de Heer. Ik kreeg een cel waar Zijn
passie was geschilderd. Bloed droop levensecht vanonder zijn
doornenkroon en stroomde uit de lanswond in zijn zij over zijn voeten
tot vlek bij mijn bed. Maar als ik na mijn gebeden in slaap viel
richtte mijn mannelijk lid zich toch op loosde zijn zondige zaad weer
bij Angelique's lieve gezichtje. Aan mijn penitentiën werd zware
akkerarbeid toegevoegd. Wat alleen maakte dat ik pas tegen de Netten
gewekt werd door de gloed in mijn buik. Ik werd bij de abt geroepen.
Hij zei: "Mijn zoon, we gaan het anders proberen. Je krijgt
intellectuele arbeid.” Op een zaal waar monniken handschriften
stonden te copiëren, moest ik eerst de zaal aanvegen en verf
vijzelen voor de prachtige miniaturen, waar zij hun pagina's mee
aanvingen. Zo leerde ik letters en mocht mijn eerste teksten
overpennen. Ik wierp mij verwoed op de woorden van de Schrift en de
Vaders. De gloed van mijn buik verplaatste zich daardoor inderdaad
een beetje naar mijn hoofd. Het duurde echter niet lang of ik had
alle handschriften van ons bescheiden kloostertje achter de kiezen en
weer dreigde de verveling, die des hete duivels oorkussen was. De abt
riep mij weer bij zich: ”Jongen, je hebt je met je ijver van al
onze geschreven rijkdommen meester gemaakt. Meer hebben we niet.
Daarom ga je weg. Je mag je studiën voortzetten aan de
kloosterschool van de grote meester Anselmus in Laon. Daar hebben ze
boeken waar je voorlopig niet doorheen bent."
Wat een ander
leven in de grote stad. Ik liep met vele andere uitverkoren novicen
college. Grammatica, rhetorica, dialectiek, het trivium. Later
arithmetica, geometrie, astronomie, en muziek, het quadrivium. Het
duizelde mij. En hoewel in mijn nachtbeelden nu naast Angeligue's
beeltenis soms ook meisjes verschenen, die ik tegenkwam op de markt,
verdeelde de vroeger in mijn penis geconcentreerde hitte zich over
mijn lichaam, een blos in mijn gezicht, tintelen van mijn handen en
een warm gevoel achter mijn borstbeen. En in slapeloze uren kon ik
mij afleiden door denken aan het intellectuele wonder dat ik
ontmoette. De lessen in godgeleerdheid van de grote meester Anselmus
zelf. Wat schitterend was het dat God ons in de H. Schrift minitieus
alles over wereld en hemel in handen had gegeven wat wij moesten
weten. En dat dan nog eens uitgelegd in de boeken van de kerkvaders.
lk leerde en leerde tot mijn hoofd gloeide en dat van mijn lijf
overstemde.
Door een schokkende gebeurtenis werd dit paradijs
voor mij gesloten. Tussen de vele nieuwe studenten die steeds weer
verschenen kwam er één, waarvan wij wisten dat hij al
een zekere faam had als magister in Parijs. Pierre Abélard.
Hij schaarde zich in het begin, zoals wij, rustig in het gehoor en
schreef ook de begenadigde woorden van de meester op. Na een paar
weken echter waagde hij het de grote man een vraag te stellen. Dat
gebeurde sporadisch wel eens meer. Anselmus keek verbaasd op van zijn
katheder en wees vriendelijk de vraagsteller terecht. Daarna gebeurde
het vaker en vaker dat Abélard recht ging staan met zijn
vragen. Tot het tot ons doordrong dat het geen vragen meer waren maar
kritiek. Hoe durfde hij? Aanvankelijk ging onze grootmeester er
rustig op in, naar allengs reageerde hij geïriteerd en zelfs
vinnig. Er kwamen dagen dat hij onverwacht geen college meer gaf.
Boze tongen zeiden dat hij verward was door de kritiek van Abélard.
Op die dagen gebeurde het dat de jonge opponent zelf lessen aan ons
begon te geven. Abélard opende onze ogen ervoor dat de
overgeleverde geschriften niet één hermetisch blok
waarheid waren, maar dat er tegenstrijdigheden in voor kwamen. Hevige
ontsteltenis bij ons, jonge monniken. En inderdaad zelfs in de
Schrift komen ze voor. De heilige apostel Paulus zegt immers in zijn
brief aan de Romeinen, dat het alleen op de innerlijke gezindheid aan
komt en dat "de werken" er niets toe doen. Terwijl in de
brief van de heilige Jacobus staat dat pas het in overeenstemming
zijn van de werken met de intentie van de ziel de crux voor het goede
is. Deze tegenstellingen in de canonieke schriften, zei Abélard,
noopt ons er toe de rede in te schakelen, om uit de heilige
overlevering weg te wieden wat niet klopt. De rede als dienstmaagd,
of zelfs als meester van de theologie? Verwarring alom. Een gedeelte
van mijn jaargenoten bleef onze oude meester trouw. Anderen,
waaronder ik, werden zo gefascineerd door de rijzende ster van de
nieuwe magister, dat wij hem, na zijn breuk met Anselmus, volgden
naar Parijs. Wij hingen aan zijn lippen samen mét (de
allermeest verwarrende ervaring) de nicht van de kanunnik Fulbert, de
schone Heloïse. Waarvan wij hoorden dat zij in het geheim
Abélards minnares was. Zou hij ons, jonge theologen, dus
misschien niet alleen bevrijden van de letterterreur van de
vaderlijke teksten, maar ook van het célibaat? Zou hij ons
leren dat de godgewijde rede misschien niét strijdig is met de
aardse liefde?
De gloed in mijn buik laaide weer op. Nu niet
meer als zonde, maar als mogelijk instrument om lief te hebben.
Meisjes op de drukke straten en pleinen van Parijs glimlachten soms
naar mij, ondanks mijn pij en tonsuur. Ik leerde er een zelfs goed
kennen. Mijn Denise, die mij in een eethuis bediende en daarna
uitnodigde op haar kamertje. Lachend en kussend overwon zij in een
keer al mijn schroom. Bij haar wonend in het logement volgde ik
daarna de lessen van Abélard. Tot alles overschaduwd werd door
dat vreselijke. De oom van Heloïse, de donkanuunik, had van hun
liaison gehoord en wilde zich wreken op de oneer zijn nicht
aangedaan. In zijn opdracht en betaald door hem zijn een paar
onverlaten 's nachts het huis van Abélard binnengevallen en
hebben zijn geslachtsorgaan afgesneden. De schurken zijn gevat en ik
heb samen met duizend Parijzenaars gezien hoe zij als straf dezelfde
kwetsuur ondergingen en hen ook nog, krijsend, de ogen uitgestoken
werden.
Abélard en Heloïse (onze godin) vluchtten
ieder naar een ander ver klooster. Ook daar werd het Pierre het leven
zo zuur gemaakt dat hij zich tenslotte volstrekt eenzaam vestigde in
een onherbergzane streek bij de Ardusson. Enkele van zijn leerlingen,
waaronder ik, zijn hem daar gevolgd. We hebben er met onze eigen
handen van leem en riet hutten gebouwd en voedsel gekweekt voor onze
meester. Zijn lessen werden weer geïspireerd als vroeger. Wij
leerden dat de heilige teksten door hun onduidelijkheden en
tegenstrijdigheden de rede juist uitnodigen tot onderzoek. Door
discussie daarover komt de geloofswaarheid duidelijker aan het licht
dan door het slaafse nemoriseren van vroeger.
Weer kwamen vele
leerlingen van heinde en ver toegestroomd, en moesten wij ons
bescheiden toevluchtsoord, de Paracleet (de Trooster), uitbreiden tot
een klooster. Door dit succes werden ook weer oude vijanden van
Abélard wakker, zodat hij weer vertrekken moest. Hij liet de
Paracleet aan Heloïse, inmiddels abdis, met haar
kloosterzusters. Hij heeft de strijd voor de rede in dienst van God
schrijvend en studerend alleen voortgezet.
Ik heb mij
teruggetrokken bij de warme haard en omhelzing van Denise. Wij
drijven een gasthuis waar reizigers en pelgrims een goed maal en
luizenvrij bed vinden. Toch ben ik op mijn oude dag nog eenmaal naar
mijn oude meester toegesneld. Hij werd op een concilie in de stad
Sens als ketter aangeklaagd door de grote heilige mysticus Bernard
van Clairvaux. Die had ik ook eens bezig gezien bij zijn vurige
pleidooien voor de tweede kruistocht. Aangespoord door het mystieke
vuur van zijn woorden en de bovenaardse glans uit zijn ogen zijn
duizenden en nog eens duizenden naar het Oosten getrokken. Boertjes,
schoenlappers, maar ook wel echte soldaten, die dachten dat het vroom
was om Mohammedanen te gaan doden. Toen bijna al die kruisvaarders
door de Turken moeiteloos over de kling gejaagd waren zei de mysticus
dat het zo misschien nog beter was omdat nu in de hemel het aantal
martelaren enorm toegenomen was.
Bernardus moest van de rede dus
niets hebben. Deze was hoogstens een onbetrouwbare begeleider van het
geloof, maar waarschijnlijk zelfs de vijand ervan. En trouwens
vrijwel overbodig. Door standvastig vasten, vermoeien en kwellen van
het lichaam verscheen na gebed immers de Heer zelf met al zijn licht
in je ziel. Dat Abélard de rede inschakelde om het geloof te
verhelderen was dus duivelswerk. Omdat de grote mysticus van de rede
afstand had gedaan vreesde hij echter dat hij het bij de meester op
dat wapen, Abélard, wel eens moeilijk zou kunnen krijgen.
Bernardus voorkwam dit door voor het concilie alle bisschoppen en de
pauselijke legaat zoveel slechts over Abélard te vertellen,
dat deze bij de opening van het concilie, nog voor hij iets zeggen
mocht, al veroordeeld werd. Gebroken en ziek stierf hij kort daarna.
Aan Bernardus herinnert een groot kruis bij Vézelay,
vanwaar hij in 1146 duizenden mensen een zinloze dood in een
kruistocht heeft ingestuurd. Terwijl op het beroemde Père
Lachaise-kerkhoí in Parijs de plattegrond je de weg wijst naar
"beroemde gelieven". Daar liggen Abelard en zijn Heloíse,
eindelijk vereend. Zij het onder een zerk. Er worden nog dagelijks
verse bloemen gelegd. Meestal, denk ik, door Parijse verliefden,
maar, hoop ík, toch ook door een enkele late intellectuele
bewonderaar, zoals ik. Want in die “duistere middeleeuwen"
heeft toch niet de mystiek gewonnen, maar de rede. Of liever gezegd
het evenwicht tussen emotionaliteit en rede. Iets van de middeleeuwse
mystiek, het onmiddellijk intuïtief schouwen van het wezen van
het heelal, beleeft onze ziel nog wel in een stille zonsondergang,
een storm op zee of in de ijle tinteling van een winterlandschap.
Maar verder kennen wij onze wereld door de rede, zoals die na
Abélards dood haar zegetocht is begonnen. Voor een monument
dáárvan neem je, als je toch in Parijs bent, de metro
naar "St Denis Basilique." Die kathedraal is opgetrokken
onder een jongere tijdgenoot van Abëlard, Suger. Hij is de
overgang van de Romaanse bouwstijl naar de gothiek. Van zware
duistere geslotenheid naar hoge heldere lichtheid. Van anti-rationele
ingekeerdheid naar redelijke openheid voor de wereld. De triomftocht
in steen en glas: Chartres, Reims, Amiens, Beauvais en vlak bij aan
een andere metro-lijn, nog het kleurrijk hoogtepunt de Sainte
Chapelle waarin toch ook de emotionele kant zijn ruimte krijgt in
licht en kleur en vorm.
Niet alleen de bouwkunst weerspiegelde
Abelards geest. Ook de muzikale ontwikkeling. Het oude eenstemmige
Gregoriaans kende slechts een gesloten monolithische waarheid waar
geen discussie over mogelijk was. Maar zoals Abélard elkaar
tegensprekende teksten verstandelijk liet vechten om de waarheid (de
dialectiek), zo hoor je na 1215 in de fuga's van de Parijse school
verschillende stemmen elkaar contrapunktisch tegenspel gaan leveren.
Diezelfde basiliek van St Denis is, ongewild, ook een gedenkteken in
dié ontwikkeling. Hij is gewijd aan Sint Denis, een
plaatselijke heilige, die men toen echter abusievelijk identiek
achtte met Dionysius de Areopagiet, een van de grootste falsarissen
van de geschiedenis. Hij was een monnik in de vijfde of zesde eeuw,
die om zijn geschrijf meer gewicht te geven beweerde dat hij de enige
leerling was die Paulus in het geleerde Athene maakte toen die het
Evangelie daar (overigens tevergeefs) predikte bij de
Areopagus-heuvel. Dionysius' geschrift heeft, vanwege het grote gezag
ontleend aan de gelogen apostolische herkomst, een enorme
mystificerende invloed gehad op het vroege Europese denken. Dyonisius
zei namelijk dat de dingen hier beneden alleen bestonden omdat God ze
voortdurend dacht. Waardoor het volgens mystici beter is in ascese je
ziel te laten volstromen met Gods gedachten, dan zelf
wetenschappelijk uit je ogen te kijken. Toch heeft de kerk deze
duistere leer later niet meer gevolgd. De allergrootste katholieke
kerkleraar Thomas van Aquino heeft met Abelards dialectische methode
de dogma's van de Drie-eenheid en Chalcedon vertaald in
wetenschappelijke formules. Welke, in de latere veralgemening ervan
de basis werden voor onze moderne wetenschap.
De mystieke "tegenpartij" (Ruusbroec, Anna Bijns, Hadewych, e.a. bij ons.) is in haar grote kampioen Meister Eckehardt door de kerkelijke hiërachie veroordeeld. De fout van de de mystici was dat zij begonnen met zich te verdiepen in hun emoties. Terwijl dat volgens de grondwet voor onze cultuur (Nicea-Constantinopel) juist andersom hoort te zijn. eerst met het verstand je levenssituatie aftasten en dán je gevoel je oordeel laten voltooien. (De Zoon komt na de Vader.)
De
"ecclesia triumphans". De triomferende kerk en haar
neergang.
Het christendom had met haar zachte "wapens" prediking
en gebed van het woeste heidense Europa een beschaafd continent
gemaakt. Door haar succes kreeg zij echter steeds meer macht. En
macht corrumpeert. In alle dorpjes en steden werd de kerk het
grootste gebouw. Bisschoppen werden kerkvorsten met legers en
paleizen. Het pausdom kreeg soms meer macht dan de keizer.
Op
dorpsniveau beheerste de kerk het leven van de gewone mens. De
sacramentalia, waarmee oorspronkelijk veel moord, diefstal en
verkrachting was getemd, ontaardden in een kruidenierssysteem waarmee
ieder levensdetail werd begeleid. Een van de krachtigste
dreigmiddelen waarmee de kleine man klein werd gehouden werd het
vagevuur. Dit, wat ook maar nergens in bijbel of vaderlijke
geschriften te vinden viel, werd uit de priesterlijke duim gezogen.
Al je zondetjes, een keertje zelfbevlekking, een lik uit de
suikerpot, een leugentje voor bestwil, werden opgeteld en verlengden
je lijden na de dood in dat vagevuur. Daar moest je tot het Laatste
Oordeel in spanning afwachten of je dan eindelijk naar de hemel mocht
of toch ook nog eeuwig in de hel moest branden. Hoewel die
eindbeslissing aan de Heer was voorbehouden vermocht je priester toch
nu al heel wat af te dingen van je lijden in dat vagevuur. Gebeden,
centjes in het offerblok, alles hielp. Zelfs (tegen betaling) missen
laten lezen voor je overleden verwanten kon hun pijnlijke verblijf in
het Vagevuur bekorten. Het gekste werd het toen je van je priester al
korting op je vagevuurtijd kon kopen voor zonden die je nog van plan
was te gaan doen.
ook economisch werd de kerk een grootmacht.
Monniken hadden in het begin woeste gronden ontgonnen en (vooral bij
ons) wilde wateren drooggelegd. Maar allengs viel er met op het
doodsbed afdreigen van erfenissen meer grond te verkrijgen dan met de
spade. In sommige streken bezat de kerk meer dan dertig procent van
de goede akkergrond. En dan nog vaak traditioneel vrij van de
belastingen, de tienden, waaronder de gewone boeren zuchtten. Verder
vielen zaken die nu onder de staat vallen zoals burgerlijke stand
(huwelijk en doop), de medische zorg, onderwijs en wetenschap onder
beheer van de kerk. Zoals bekend, kan een aanvankelijk idealistische
organisatie bij het uit zijn voegen groeien van zijn macht een
kwaadaardige reus op lemen voeten worden. (In onze dagen is de
communistische partij in sommige landen daar een voorbeeld van
geweest.) waar het christendom werd gesticht door martelaren, trok
het in het hoogtij van de middeleeuwse theocratie juist de verkeerde
mensen naar de top, machtswellustelingen, wreedaards en zakenmensen.
Er waren wel tegenkrachten, die steeds de oorspronkelijke eenvoud
wilden herstellen. De decadent geworden orde van Cluny moest het
estafettestokje van de beschaving overgeven aan de monniken van
Gïteaux. Maar deze eerst zuivere monniken moesten, ook later
verloederd, de kruisbanier overgeven aan de bedelorde van de
Dominicanen, tot die van de macht geproefd hebbend deze ook trachtte
vast te houden met machtsmiddelen.
Tegen deze ontwikkelingen
rees verzet. De Waldensers, Catharen en andere plaatselijke pogingen
om de zuiverheid van het oorspronkelijke Christelijke geloof terug te
vinden. Deze werden voor de zestiende eeuw vrijwel alle bloedig
uitgeroeid. Maar wat nu de Hervorming
heet, had wel succes en verdreef grotendeels het katholicisme uit
Noordwest-Europa. Waarna de katholieke Kerk zich in Zuid-Europa
hergroepeerde en zichzelf zuiverde in de Contra-Reformatie. (Trente)
Voor ons staat bij "Hervorming" de naam Maarten Luther. Luther spitte onder middeleeuwse kerkelijke Toren van Babel de oorsprong van het christendom weer boven. In het authentiekste deel van het Nieuwe Testament, de echte Paulusbrieven (er staan ook valse in de bijbel) staat dat goed en kwaad neerkomt op de innerlijke gezindheid waarvoor Jezus ruimte had vrijgemaakt door het oude Joodse schema "als situatie....., dan ....." te verruimen tot "als situatie..... en gevoel ....., dan.....". Deze innerlijkheid was echter in de late middeleeuwen bedolven onder gouden monstransen, diamanten miskelken, wierrook en kazuilels. Luther haalde echter weer naar boven dat het ging om je innerlijk, je ziel. Om daarover te horen gingen de eerste Hervormden, liever dan naar de mis, zo nodig buiten in de regen staan luisteren naar "hagepreken". Tot er, ja helaas, ook in de Hervorming weer maatschappelijke macht te veroveren viel. Kloosters werden ontmanteld. Kerkelijke bezittingen geroofd. Waarvoor de relzoekers en dieven al snel aanstroomden. Helaas is ook Maarten Luther na zijn eerste theologische gouden greep niet zuiver op de graat gebleven. Hij mocht de keizer toespreken over zijn ideeën. Hij is door een Duits vorstje, dat hem goed kon gebruiken voor zijn verzet tegen die keizer, gekidnapt en onder de naam "Juncker Jörg" opgeborgen op een kasteel. Luther is zo verguld geraakt door al die adellijke aandacht dat hij zich slechts verder gericht heeft “An den Christlichen Adel". Over de arme boeren, die in opstand kwamen omdat zij ook wel een stukje vrijheid wilden en iets van de kerkelijke gronden en rijkdommen, schreef Luther: "Sla ze dood. Dat is godewelgevallig werk." Die boeren zijn dan ook in 1525 door de heren massaal afgeslacht. Daarom kies ik om in de huid van een tijdgenoot de hervorming te volgen een eerdere hervormer. Jan Hus in Tsjechië. Niet zo geniaal, maar zuiverder en integerder. wat hem zijn verschrikkelijke einde gekost heeft.
Ik ben in die tijd een studieuze jongeling van gegoeden
handelshuize in de Zuidelijke Nederlanden. (We komen al dichter bij
huis.) Hoewel ik de oudste zoon ben leidt mijn jongere broer de
zaken. Hij heeft meer flair voor de handel. Ik krijg een
wetenschappelijke opvoeding. Niet meer alleen Latijn en de
kerkvaders, maar ook oude heidense classici. En ik mag de grote
opvoedingsreis maken van welgestelde jongelui. Ik heb even in Parijs
colleges gehoord, naar door de onrust van de oorlog met Engeland ben
ik te paard en met mijn dienaar op een muilezel over de Alpen
getrokken. In Italië vielen mij verbaasd de ogen open. Niet
alleen voor de monumenten van de oudheid, naar nog neer voor de
bouwwerken en de schilderkunst waarmee men bezig was De Ouden te
overtreffen. Enorme marmeren gevels boven zuilenrijen. Grote naakte
beelden. Daartussen een bont feest- en zakengewoel, waarbij mijn
eigen gothische Vlaamse stadje een stil dorp leek. Er werden mij
zijden stoffen uit Azië aangeboden. Lakwerk uit China. En in het
gasthuis waar wij neerstreken, scheen als vanzelfsprekend een
courtisane mijn bed te delen. Bij de domkerk, zo groot als een berg,
was een bibliotheek, zo groot als bij ons thuis de hele kerk. Men las
echter niet alleen autoriteiten, zoals wij doen, men bestudeerde hier
de dingen zelf. Boven ons was niet de hemel, naar een oneindige
ruimte met vele aardes, zoals de onze. Diep in die aarde gravend was
men niet de hel tegengekomen, maar overblijfselen van volken en leven
veel ouder dan de vierduizend jaar, die de aarde volgens de bijbel
oud is. Duizelend en met een pak boeken reisde ik naar huis. Vanwege
geruchten over pest en oorlogen ging ik overzee. In Engeland kreeg ik
nog de grootste schok. Van een rondtrekkend priestertje, een
volgeling van Wycliff. In Italië leek de moederkerk te delen in
de nieuwe grootsheid van het leven. Het geweldige koepels, rijzende
torens, schitterende Madonna's, en heiligenreliëfs. Maar die
eenvoudige man in Engeland opende mij de ogen ervoor dat de apostelen
te voet gingen en de eerste gemeenten in gezegende armoede leefden.
Dat stond in de bijbel, die ik zelf, merkwaardig hè, nooit
gelezen had. Alleen erover. Maar inderdaad, Wycliff had gelijk. Over
biecht, heiligen, reliquiën, ja over de hele kerk, zegt Jezus
eigenlijk niets in de Schrift. Alleen dat we moeten worden als
kinderen, onze vijanden liefhebben en zo. Thuis werd ik ontvangen een
beetje als de verloren zoon. Er was jalouzie over het interessante
dat ik had mogen meemaken, maar ook veel warmte en blijdschap. Toen
ik in de familiekring uitverteld was mocht ik zelfs in de Raad komen.
Een van de oude burgemeesteren onderbrak mijn schildering van
Florence en Rome met de vraag wat de Heilige Vader daar toch wel deed
met al die belastingen die wij hen uit onze noordelijke streken
stuurden. Ik vertelde over marmeren kerken en gouden altaren. Na een
ongemakkelijke stilte ging ik maar over op nieuwe instrumenten om te
weven en de plaats te bepalen op zee. Ik vertelde maar helemaal niet
over die kerkvorsten die ik openlijk met hun rijkgeklede concubines
had zien uitrijden naar grote feesten. Ook bij ons had menige
dorpspastoor wel zijn huishoudster die voor meer zorgde dan het eten,
maar hier bleef uiterlijk alles in het nette.
Toen iedereen mijn
verhalen meermalen gehoord had werd mijn broer, de handelsman wat
korzelig. Hij vond dat ik ook maar eens wat nuttigs moest gaan doen.
Maar aan de andere vreesde hij dat ik hem met mijn wijsneuzigheden
naar de kroon zou gaan steken. Iedereen was dus opgelucht toen ik zei
dat er één plaats was waar misschien wel het
allerinteressantste gebeurde in Europa. In Praag, waar men de leer
van de Engelse priester Wycliff uitbouwde tot sociale realiteit. Door
mijn vertrek werd dus een broeiende broedertwist vermeden. De enige
die er geen vrede mee scheen te hebben was de roodharige en
blauwogige Margherita, dochter van het na ons grootste en feitelijk
concurrerende handelshuis ter stede. Ik zag tranen in haar ogen toen
ik op mijn paard klom en wierp haar een misschien wel te opzichtige
kushand toe.
Praag. Een stad met gouden torens en een
verbluffende universiteit. In de Bethlehemkapel vond ik wat ik zocht.
Kapel was een misleidend woord. Er konden wel drieduizend mensen in.
Er waren geen beelden en er was zelfs geen altaar. De kerkdienst
bestond alleen uit het gesproken woord en wel in de volkstaal.
Behalve het latijn ontbraken ook het wierrookgezwaai, belgerinkel en
gesjouw met relieken van de Italiaanse kerken. Doodstil aanhoorde de
volksmenigte magister Jan Hus. Hij hekelde fel de misstanden in de
kerk. De simonie en het nicolaïsne. (Het verkopen van kerkelijke
ambten aan de meestbiedende en het samenleven met vrouwen door de
clerus.) Naar ook spoorde hij zijn gehoor aan zelf een deugdzaan en
barmhartig leven te leiden. Bij de gewone mensen op de markt
ontmoette ik een een diepe eerbied waarnam voor Hus. Minder sympathie
had hij bij de priesterstand. Haren zij jaloers op zijn gehoor? Er
speelde juist de kwestie Wilsnack. Een stadje in het trotse bezit van
enkele druppels bloed van Christus. Hus zei echter dat dit bedrog
moest zijn en dat het bovendien niet ging om materiële
uiterlijkheid maar om de gezindheid van je ziel. Behalve bij de
priesters zette hij ook kwaad bloed bij de handel, die minder toeloop
van bedevaartgangers vreesde. Rome ontbood enkele van Hus' vrienden
en zette dezen (met martelingen, zei men) onder zo'n druk dat zij Hus
afvielen. Hij werd veroordeeld en moest onderduiken op het
platteland. Daar bleef hij in het geheim preken over de noodzakelijke
zuivering van de kerk.
Diep onder de indruk keerde ik terug naar
Vlaanderen. In mijn vaderstadje kreeg ik over zuivering van de kerk
en terugkeer tot het bijbelse christendom nog wel neer gehoor dan
voor mijn verhalen eerder over de gouden schittering van de
Renaissance in Italië. Ik kreeg er daardoor oog voor dat ook bij
ons het gewone volk zuchtte onder zware kerkelijke belastingen en ik
ging ook twijfelen aan de hele santenkraam van missen, aflaat en
relieken.
Mijn eigen patritiërsstand ging vrezen voor
sneulend verzet tegen hun privileges. Ik werd ontvangen door de oude
heer Ulrich, nestor van de Raad en hoofd van het met onze familie
concurrerende handelshuis. Hoewel hij ook verzwagerd was aan mijn
moeder. En, nog veel opwindender, hij was ook de grootvader van de
schone Margherita, die steeds vaker in mijn dromen verscheen en soms
bloosde als mijn oog op haar viel op straat. De oude man ontving mij
gezeten in zijn fluwelen mantel bij een warm haardvuur. Hij zei:
"Beste jongen wij moeten eens ernstig praten.” Mijn hart
klopte en het bloed schoot naar mijn hoofd. Haar de patriarch begon
niet over zijn kleinkind, maar over de misstanden in de kerk en de
onrust bij het volk. Hij zei: "Het is duidelijk dat jij als geen
van ons weet hebt van de geest van de tijd en geïnspireerd bent
om tot veranderingen aan te sporen. Je weet ook dat wij, onze
families, de woelingen van deze tijd vrezen. Dat zij de rust voor de
handel zullen verstoren. Risico's voor onze investeringen. Daarom zul
jij de man zijn die, weet hebbend van onze belangen, naar ook van de
noodzakelijke hervorming van geloof en kerk, leiding gaat geven aan
de ontwikkeling in onze streek. Wij, de Raad, hebben jou op het oog
als opvolger van onze oude bisschop. Jij kunt de toon treffen van de
nieuwe reformatorische gezindheid en tegelijkertijd onze zakelijke
belangen in het oog houden."
Het zweet stond in mijn
handen. Ik zag de vlammen als duivels voor mij dansen. lk zei: "De
Raad ... mij op het oog .... als bisschop? Maar die wordt toch
benoemd door de paus?” "Door de paus?” gromde de
grijsaard: "Welke paus?” Hij had gelijk. De grootste
kerkelijke misstand was dat er drie pausen tegelijk waren die elkaar
de Roomse tiara (drie-rijige kroon) betwistten. Het noorden, intriges
en soms met de wapens. één in Avignon, feitelijk de
gevangene van de Franse koning. Een andere, was creatuur van rijke
Romeinse families, en nog derde in Pisa had ook zijn eigen legertje.
De oude man bij het vuur zei: "We hebben al contact met de
aartsbisschop, die ook ongerust is over de geest der tijden. Hij is
bereid je te wijden en later ook nog te zorgen voor toestemming als
er duidelijkheid komt in Rome."
Ik kon die nacht de slaap
niet vatten. Bisschop. Voorgaan in de hoogmis in de kathedraal. Door
mijn vurig woord de mensen ontroeren. Mijn eigen stand aanzetten tot
minder uitzuigen van de armen. Die armen tot een minder drankzuchtig
leven. Zou ik dat kunnen? Zou ik daarvoor de man zijn? De man? Op dat
moment schoot Margherita's blos voor mijn ogen en woeien haar rode
krullen door mijn droom. Het celibaat. Als kampioen van het nieuwe
zuivere leven moest ik als herder toch wel het voorbeeld geven met
mijn kuisheid.
Mijn antwoord aan de oude patriarch, de volgende
dag, was dat ik aarzelde of ik wel zo'n grote verantwoording kon
dragen en uitstel vroeg van mijn beslissing. Intussen merkte ik een
verandering bij Margherita. Zij zag er bleker uit en wendde haar
hoofd af als wij elkaar tegenkwamen. Zou zij toch niet zoveel voor
mij voelen of had haar familie haar bewerkt?
De gebeurtenissen
kwamen mijn twijfel te hulp. Als grote mare ging door Europa dat er
een enorm concilie zou komen over hervorming van de kerk. Ten eerste
over de wantoestand van drie opperherders, naar ook over de
kerkelijke prebenden (belastingen) en onbijbelse insluipingen in de
leer. Wat was voor de hand liggender dan dat ik mij voor nijn
beslissing op de hoogte moest stellen van de nieuwe geloofsleer die
op stapel stond. Waarbij ik uiteraard ook hoopte op verzachting of
zelfs verdwijning van het celibaat. Met het oog daarop liet ik
Margherita, via mijn zuster stiekem weten dat ik nog voor haar
voelde. Waarop ik een geurend zijden zakdoekje terugontving, dat ik
op mijn hart droeg, toen ik mijn paard besteeg naar Constanz. In die
grote stad aan het Bodenneer zou het nieuwe licht gaan schijnen over
de Christenheid. Groot was mijn vreugde toen ik onderweg hoorde dat
zelfs Jan Hus op het concilie zou verschijnen, hoewel hij officieel
vanuit Rome geëxcommuniceerd was. Waardoor hen een
terdoodveroordeling als ketter boven het hoofd hing. Hij scheen
echter een vrijgeleide te hebben gekregen dat hen veilige terugkeer
naar Tsjechië garandeerde. Hij werd zelfs verwacht in een
herberg, waar ik onderweg sliep. Blij zag ik uit naar de grote man.
Een dag voor hen kwam de bisschop van Lübeck aan en vertelde
iedereen dat de grootste aartsketter van de wereld in aantocht was.
Ik sprong woedend op en schreeuwde dat Jan Hus de edelste mens was
die ik ooit ontmoet had en dat als er ergens vernieuwing van de kerk
te hopen viel, deze wel van Hus noest komen. Er schoof een monnik
naast nij aan tafel en ried mij voorzichtig te zijn. Er waren overal
verklikkers en spionnen van de clerus. Misschien zouden zij mij
meebetrekken in Hus' ketterproces. Ik zei dat deze toch een eerlijke
kans kreeg on zijn visie op het concilie te verdedigen. Hij zou daar
zeker een overtuigd gehoor zou vinden. De monnik lachte
meewarig.
Dicht bij Constanz werd ik opgenomen in de grote
stroom conciliegangers. Waar ik voornamelijk geestelijken had
verwacht, zag ik een optocht van marskramers, soldaten, potsennakers,
kermisklanten en geelgeschminkte hoeren. Het stadje Peterhausen vlak
bij Constanz was zelfs ingericht als één groot bordeel,
waar je tussen het gewoel toch ook menig geestelijk kleed zag lopen.
In de grote stad zelf werd de paus (die uit Rome) ontvangen net een
plechtig "Te Deun Laudamus”. Hij ontving Jan Hus heel
vriendelijk, hoorde ik, en ontsloeg hen onmiddellijk van zijn
excommunicatie. Toch scheen het college van kardinalen hier
ontevreden over te zijn en zette Hus feitelijk gevangen en verbood
hen missen te lezen. Ook de paus zelf werd, scheen het, kort gehouden
door de kardinalen. Dezen, onder leiding van de kardinaal d'Ailly en
de grote theoloog Gerson, stelden een aanklacht op tegen Hus.
Waartegen deze zich, naar ik aannam, gemakkelijk kon verdedigen en
waarbij hij met zijn ideeën zeker iedereen zou ontroeren en
overtuigen. Het ging niet zo. Eerst mocht hij zelf niet spreken en
werden er slechts door zijn vroegere vriend en verrader Palec
vervalste teksten van hen voorgelezen. Er werd Hus gevraagd deze te
herroepen, want de rooms-koning Sigismund had liever dat de hervormer
uit zichzelf door de kniën ging dan dat hij veroordeeld werd.
Wat wellicht op kwade reacties bij het volk zou uitdraaien. Hus
bekende echter niets. Hij zei dat de vervalsingen niet van hen kwamen
en probeerde zijn eigen leer te verdedigen. Hier werd nauwelijks naar
geluisterd en mijn grote idool werd veroordeeld als ketter. Ondanks
de belofte van vrijgeleide ging de mare door de stad dat hij verbrand
zou worden. Hij verscheen inderdaad uit de kathedraal met de
gevreesde kettermuts op en werd door beulsknechten buiten de stad
geleid. Daar stond een grote houtmijt opgesteld. Een hoge prelaat las
de veroordeling voor. Hus werd op de brandstapel vastgebonden. Er
ontstond rumoer. Hij stond met zijn gezicht naar het Oosten, vanwaar
de wederkomst van Jezus werd verwacht. De veroordeelde werd
losgemaakt en naar het Westen kijkend gebonden. Het hout werd
aangestoken. Uit rook en vlammen klonk zijn sten psalnzingend en
stierf langzaam weg. Van de kerk die voor dit schanddaal
verantwoordelijk was zou ik bisschop worden? Nee, nooit en te nimmer.
Wanhopig, razend en radeloos galoppeerde ik weg.
Toen het bericht van Hus' terechtstelling Tsjechië
bereikte werden daar katholieke kerken in brand gestoken, priesters
qemolesteerd en brak een grote opstand uit. Welke pas veel later
deels en nooit helemaal werd onderdrukt. (In de traditie waarvan in
onze eeuw de moedige opstand tegen het Sovjet-totalitarisme uithrak.)
De
breuk tussen lichaam en ziel in Hervormd driestromenland.
Luthers breuk met Rome betrof vooral de sacramentenleer, de
middeleeuwse uitvinding om de kloof tussen lichaam en ziel te
overbruggen. Hij zei wel dat hij ook verder alle kerkelijke
uitvindingen wilde herroepen en teruggaan tot "alleen de
Schrift". Maar ons machtige christelijke mentale apparaat van
ineengrijpen van waarden, verstand en gevoel (de Heilige
Drie-eenheid) is door de Hervorming niet aangetast. De theoloog
Servet, die dit wel wilde doen, werd in Genève verbrand.
Wat
wel door de Hervorming werd afgeschaft was de middeleeuwse brug
tussen lichaam en ziel, die immers voornamelijk uit de sacramentalia
bestond. Hierdoor kwam de Chalcedonense gebrokenheid van lichaam en
ziel dus weer open te liggen.
Luther moest dus een nieuwe
oplossing vinden voor de verhouding van lichaam en ziel. Dat werd
zijn "Zwei-Regimente-leer". Kortweg: de ziel wordt gevoed,
beheerd en eventueel gestraft door de (Lutherse) kerk. Terwijl het
(ongehoorzame) lichaam wordt geplaatst onder het strenge regime
wereldlijke "Obrigkeit". Een oplossing van de verhouding
ziel-lichaam die goed te herkennen valt in de verdere geschiedenis
van Duitsland.
Voor ons, meer naar het Westen, zijn relevanter de twee
andere hervormingstypen: het Calvinisme en de Wederdopers, die voor
heel andere ziel-lichaamsrelaties opteerden.
Calvijn had een afschuw van het z.i. immorele leven van zijn
stadgenoten in Genève. Om dit te corrigeren haalde hij
Augustinus' predestinatieleer van stal. Gods alwetendheid houdt
daarin in dat Hij al van eeuwigheid tot eeuwigheid weet wie van alle
mensen voorbestemd zijn voor de hel en welke voor de hemel. Alleen
wij hier beneden weten nog niet wie volgens Augustinus. Calvijn
haalde echter hiervoor de sluier weg. Hij zei dat God al tijdens je
leven door tekenen bekend maakt wie naar de hemel mag. Aan het slagen
van je aardse ondernemingen kun je zien of Gods oog goedkeurend op je
rust. Succes in zaken, gehoorzame kinderen, huwelijkstrouw e.d.
bewijzen dus dat je voor het eeuwige heil bestemd bent. Terwijl
faillisement, armoede, sexuele misstappen en ongehoorzame kinderen
betekenen dat je daartoe gepredestineerd bent en ook nog eeuwig in de
hel zult branden. Het staat echt in Calvijns beroemde
"Instituten".
Deze harde leer heeft een enorme morele
druk gelegd op de zielen van onze voorvaderen. Zelfs als je zelf je
hele leven je best gedaan had, altijd gespaard, nooit een oog op je
mooie buurvrouw, dan kon ongehoorzaamheid van je zoon toch nog alles
verpesten. Zijn dranklustigheid ot aanpappen met minder brave meisjes
kon toch een glimp zijn van jouw eeuwige verdoemenis.
Van de
grauwsluier die dit Calvinisme over ons leven gelegd heeft kun je
iets zien uit de kleding op schilderijen. Voor de hervorming voet aan
de grond kreeg droegen (rijke) mannen nog prachtige bombazijnen
pofbroeken, goudgeborduurde vesten, zwierige mantels en hoeden met
veren. Plots wordt na de zestiende eeuw alles dof zwart. Eerst met
nog een enkele kanten kraag, maar ook die verdwijnt. En verbetering
is daar sindsdien niet in gekomen. Zie het drie-delig grijs of zwarte
krijtstreep, die nog steeds endemisch zijn bij gezagsdragers en
succesvolle zakenlui.
Wat wel enorm toenam waren de
bankrekeningen van de Calvinisten. Die waren de Calvinistische
thermometer voor je christelijkheid. En als het met je eigen rekening
niet zo lukte, dan maar braaf en vlijtig voor die van je baas. Dat
was ook goed. Zo is de Calvinistische gezindheid een van de
voorwaarden geweest voor het ontstaan van het moderne kapitalisme.
Genève werd een van de welvarendste steden.
Heel anders was de leer van de Wederdopers. De Derde Weg in de
retormatietijd. De Wederdopers benadrukten het bijbelwoord: "U
geschiede naar uw geloof". Wat zou inhouden als je maar echt
goed wil, dan gebeurt het ook. Niks (Chalcedonense) gebrokenheid van
lichaam en ziel. Alvorens in een (weer imaginair) Wederdopers
ooggetuigenrelaas te duiken, moet ik nog even hun naam verklaren. Zij
vonden dat het Christen zijn iets was waar je zelf in vol bewustzijn
voor moest kiezen. Dus als volwassene. Dus moest de kinderdoop
herhaald. Vandaar "Wederdopers".
Ik ben nu Jan, een
bakkerszoon uit Haarlem in 1533:
"Mijn vader heeft mij
weer eens opgesloten in het turfhok. Achter de verlichte reten van
het luik hoor ik onze familiegeluiden. Moeder zet de
pot op tafel. Vader leest een bijbeltekst. Stilte voor de zegen.
Klinken van de lepels en gepraat van alledag. Stilte voor het
dankgebed, waarna iedereen weggaat. Het turfluik gaat even open.
Moeders hand schuift een kom pap naar binnen, hoewel vader had
gezegd: "En zonder eten naar bed.” Net als de vorige keer,
toen vader mij had betrapt dat ik met Marieke een eindje de naar de
Hout was opgelopen. "Als ik je nog eens met meidekens snap breek
ik je benen.” had hij gezegd: "Je wacht naar tot wij je je
vrouw aanwijzen. Dan is het vroeg genoeg om op vrijersvoeten te
gaan.” Vandaag was hij kwaad omdat ik was gaan luisteren naar
Jan Matthijs de, naar men zegt, slechte zoon van een andere bakker.
Hij preekte bij de Wederdopers bij vrouw Bette thuis.
"Broeders en zusters” zei hij: ” Luther heeft ons
wel uitgelegd hoe de paus met zijn prelaten het geloof vervalst
heeft. Maar die Luther is zelf een monnik, een wolf in
schaapskleren. Hij is maar een klein eindje gegaan en
blijven steken op de weg die wij helemaal moeten gaan. Luther heeft
gezegd dat wij de papen moeten verlaten, maar gehoorzaam blijven aan
de overheid. (Romeinen 13 "De overheid draagt het zwaard niet
tevergeefs”.) Maar wie is die overheid vraag ik
u, broeders en zusters. Dat zijn immers de regenten die altijd onder
één hoedje speelden met de kerk. Moeten
wij die gehoorzamen. weg ermee. Wij
moeten onze eigen overheid kiezen." Op dat moment was de schout
met zijn rakkers binnengekomen en had onze dienst uiteen gejaagd. En
zo was het mijn vader ter ore gekomen. En daarom zit ik nu in dit
hok. Ik had mijn vader wel tegengeroepen dat hij zelf toch ook maar
soms buiten de stad naar de Lutheraan was gaan luisteren, al bleef
hij trouw zijn plichten vervullen aan de oude kerk. Hij had
terugeschreeuwd dat de Luthersen binnen de kerk bleven en alleen
enkele misbruiken wilden bijstellen, maar dat die Jan Matthijs een
oproerkraaier was die...” Hij stikte bijna in zijn woorden en
brulde "ln het hok jij."
“Toch, als ik eruit
kom, ga ik er weer heen."
"Ik heb nu een paar nachten in de Hout geslapen. Met
andere Wederdopers. Hij willen niet een slechts paar
sacramenten afschaffen en alles verder bij het oude
laten. Wij willen leven zoals de apostelen. Geen rijken
en armen meer. Maar alles in eenvoud samen delen. Met
elkaar het brood breken en elkaar in liefde omarmen zoals de eerste
gemeente in Jeruzalem.
Ik ben vandaag in de stad moeder
tegengekomen. Zij had roodgehuilde ogen. Zij zei: "Ach lieve
jongen, waarom doe je ons dit alles aan. Ik begrijp je wel. Maar
je vader vermoordt je als hij je ziet. Hij heeft van de gildemeester
gehoord dat het niet alleen slecht afloopt met wie zelf naar de
ketters luistert, maar ook wiens zoon dat doet. Lieve
jongen, hier is wat geld dat ik gespaard heb. Ga alsjeblieft een
tijdje de stad uit. Je moeder blijft van je houden hoor. Schrijf me
waar je bent, dan bericht ik je wel wanneer je vader wat bedaard is.
Hij kusten elkaar gedag. Vrouw Bette gaf mij een adres in Amsterdam,
waar ik bij Dopers onderdak kon vinden.
Met de
trekschuit naar Amsterdam. In de Zoutsteeg woonden de broeders en
zusters als groep gewoon openlijk bij elkaar. Dat kon daar. En daar
hoorde ik van Munster. Hij Wederdopers waren niet een
kleine hoopken. De hele wereld stond in brand en het centrum was
Munster. Daar hadden de Wederdopers de overhand
gekregen en daar, fluisterde men, zou het laatst der tijden
aanbreken. De grote Parousie. De Wederkomste des Heren.
De katholieken en luthersen waren Munster uitgedreven en verder was
iedereen herdoopt opdat de Heer daar een rein Rijk zou vinden. De
bisschop van dat land had echter met een leger beleg geslagen om
die heilige stad. Er was van Jan Matthijs, de gezalfde des Heren
daar, een boodschap uitgegaan naar alle Wederdopers om de stad te
helpen verdedigen totdat een heir van engelen deze taak zou
overnemen. Toen dan ook gevraagd werd wie meeging naar
Munster, stak ik mijn hand op. We zijn naar
Monnickendam gelopen, vanwaar een schipper ons over de Zuiderzee
bracht. Omdat hij hoorde dat de Geldersen schepen met Wederdopers
tot zinken hadden gebracht, zette hij ons bij de Kuinder aan wal.
Vandaar te voet verder. Onderweg voegden steeds meer mensen zich bij
ons. Duizenden. Meest armen en eenvoudigen die de uitbuiting door de
rijken beu waren en verwachten dat de Heer zijn vrederijk zou
vestigen vanuit Munster, waarin geen rijk en arm meer
waren. Waar de leeuw en het lam zouden bijeenliggen om
te worden gehoed door het Kind op grazige weiden. Naar
niet dan nadat de verschrikkingen van de Apocalyps gewoed hadden.
Maar voordat de zeven bazuinen geblazen waren moesten
wij die strijd voorbereiden. Hij voerden hellebaarden, zwaarden en
musketten mee. Toen de heilige stad Munster
zichtbaar werd met zijn bolwerken en torens, werd ook duidelijk dat
het niet makkelijk zou zijn er binnen te komen. De oude bisschop, die
als vorst over de stad geheerst had, had zijn taak neergelegd en zijn
opvolger was in het bacchanaal ter ere van zijn verkiezing door
overmatig drankgebruik bezweken. Van dit uitstel had de
Dopersbeweging gebruik gemaakt de stad in haar macht te
krijgen, maar de volgende bisschop Franz von Waldeck
had het beleg om de stad versterkt. Langs alle toegangswegen waren
blokhuizen waar huursoldaten iedereen tegenhielden. De boeren van de
streek bleven echter langs smokkelpaden met
de stad handel drijven. Tegen een kleine vergoeding namen ze ons mee
binnen de muren. Wij werden verwelkomd met een groot
feest op de markt. De hele bevolking zat samen aan lange tafels.
Behalve de wacht op de muren. Er was geen arm en rijk neer. Er waren
drie soorten vlees. Groenten die de boeren hadden gebracht en drank
uit de kelders van de rijken die men de stad had uitgedreven. Er was
geen geld meer in de stad. Iedereen werkte naar behoren. Alle huizen
stonden open. Men mocht slechts een klein hekje voor de
deur hebben opdat de varkens en kippen niet binnenliepen.
Ik kwam te slapen in een vroeger klooster en ontving, o grote dag,
mijn tweede, werkelijke, doop van de grote stadsprediker Rothmann
zelf.
De volgende dag werd de trom geroerd. Mijn
held Jan Matthijs zou als profeet vrijwel alleen de
stad uitgaan en met des Heren hulp de vijand vernietigen. Met
enkele getrouwen stormde hij de Ludgeripoort uit. Wij
klommen op de wallen, verwachtend dat een hemels heir hem zou
bijstaan. Op de schansen van de vijand ontstond verwarring, maar tot
onze ontzetting marcheerde een kolonne landsknechten
onze profeet tegemoet en hieuw hem en zijn gezellen in bloedige
stukken.
Een andere apocalyptische uitval werd
gedaan door het dappere meisje Hille Fejken. Geïnspireerd
door Judith, die Holofernes doodde, liep zij in een vergiftigd hemd
de stad uit met als list een aanbod tot verraad aan de stad. Voor zij
tot de prelaat werd toegelaten en hen kon verleiden werd zij echter
doorzien en wreed gedood.
ln de stad was grote ontzetting over
deze mislukkingen. Was de Heer dan toch
niet met ons? Voor de Lambertikerke waar alle opstand begonnen was
sprong Jan Deukelszoon van Leiden op het preekgestoelte en sprak ons
moed in. Jan Matthijs en Hille waren
valse profeten geweest, die hun gerechte straf hadden gekregen. Het
was menselijke overmoed geweest te denken
op eigen kracht te kunnen overwinnen. Nee, wij moesten alleen op de
Heer betrouwen. Niettemin pakte Jan van Leiden de verdediging duchtig
aan. De kerktorens werden van hun paapse spitsen ontdaan en bezet met
geschut. Ik moest oefenen met het zwaard en helpen bij
het laden van de musket. Wachtlopen op de wal.
Uitkijken naar 's vijands schansen. Waar 's nachts de
wachtvuren branden en daags de bisschoppelijke banieren woeien. Om
na de wacht weer onder te duiken in het vrolijke Doperse leven. Bij
iedere poort was een "gemeenschapshuis" waar gezamenlijk
gegeten werd aan lange tafels. Op de markt
werden feesten gegeven opgesierd door schijngevechten en abele
spelen.
Tot de vijand een verschrikkelijk artilleriebombardement
begon. Uren dreunden de kanonnen. Daarna werd de stormaanval
geblazen. Kolonnes schitterende lansen stroomden op ons af. Onze
bussen schoten gaten in hun rijen. Doden bleven terzijde achter. De
eerste bisschopsvlag verscheen voor, ja op, zelfs over onze
buitenschansen. Werd er dan niet gestreden door de
onzen? Nee, ze verloren alleen in schijn, want Jan van Leiden had
bevolen de vijand tot de binnenste muur te laten. Toen
dan diens hoofdmacht tussen binnen- en buitennuur was stroomden die
plots vol vrouwen en kinderen die kokende olie en stenen omlaag
wierpen. In die schrik stormden onze mannen naar buiten
en joegen de vijand terug tot voorbij zijn eigen schansen. Die
bisschopssoldaten waren geen gelovigen die voor hun Heer vochten,
zoals wij, naar huurlingen. Wij hoorden dat zij na hun
nederlaag tegen de bisschop mopperden dat dit geen
eerlijke manier van oorlogvoeren was. Zij weigerden een
volgende stormaanval en de bisschop had ook geen geld
meer voor hun soldij.
Binnen de wallen werd na een grote
dankdienst de overwinning gevierd. Weer net voorraden
uit de kelders van de rijken. Weer aan lange tafels op
de markt. Pas het toen, of na een andere
afgeslagen aanval, dat een profeet zijn boodschap bracht? Door ons
godsvertrouwen in de strijd had het Gode behaagd het Rijk van Koning
David weer op aarde te herstellen. Jan van Leiden verscheen net
gouden kroon en koningsmantel gevolgd door zijn oogverblindend schone
koningin Divara. Was dat niet Dieuwertje van Jan
Matthijs vroeger uit Haarlem? Ja, en er waren nog zeventien andere
koninginnen. Ook de kanselier Knipperdollinck had
opeens vele vrouwen om zich. Aan het feestmaal verkondigde de profeet
dat God het aartsvaderlijke huwelijk weer had toegestaan. Net zoals
Abraham, Izaak en Jozef mochten wij ons huwelijksgeluk
vergroten door meerdere vrouwen te nemen, die in
eendracbtelijk zusterschap moesten samenleven. Mannen
en vrouwen vielen elkaar om de hals. Er werd gedanst. Verbijsterd
ging ik, een beetje dronken, terug naar mijn
slaapplekje in het voormalige klooster. Moest ik ook vrouwen nemen?
Ik die zelfs nog nooit een kusje gewaagd had na mijn vaders
afstraffing over het wandelingetje met mijn buurmeisje. Ik had mij
wel verbaasd dat er zoveel vrouwen in de stad waren. Vrouwen, overal
vrouwen. Dat kwam door de vele mannen die gevallen waren in de
strijd. Maar ook waren bij de nog steeds door de
vijandelijke linies naar ons toe sluipende Wederdopers meer vrouwen
dan mannen. Het geloof was toch altijd meer iets voor vrouwen
geweest. Trouwens van het oorspronkelijk Munsterse volk
waren ook meer vrouwen achtergebleven bij huis en haard, terwijl hun
man met zijn toegesnoerde goudbuidel de bisschop was gevolgd. Vrouwen
bedienden nu het geschut, versterkten de wallen en droegen ook zwaard
en lans. De door Jan van Leiden ingevoerde huwelijksvrijheid voerde
niet overal tot tevredenheid. Je hoorde vrouwen kijven en hun man
aftuigen die Jans voorbeeld wilden volgen, naar er kwamen ook
gezinnetjes, waar meerdere vrouwen vrolijk kwekkend rond de tafel
zaten en hun ene man op een of andere manier deelden. In de herbergen
bij de poorten waar het loslopende volk, zoals ik, at, leefde en
rondhing werd de omgang vrijer. Eens werd ik door een meidje in mijn
hals gekust terwijl zij rondging met het eten. Iedereen lachte om
mijn roodworden. Een vrouw zei: "Ach plaag die jongen toch niet.
en tegen mij: "Laat ze maar. Kom met me mee.” Zij had een
huisje achter de Lambertikerk. Haar man had met de oude bisschop
de stad verlaten. Zij had zich laten herdopen en was gebleven. Zij
sliep om mijn schuchterheid niet te beproeven, op een stoel in haar
keukentje. Het woningkje was maar twee vertrekken
groot. Daarna sliepen we altijd samen.
Het leven binnen de
vesting werd benarder. Minder munitie en minder
voedsel. Toch bleef Jan van Leiden ons moed inspreken en ons leven
opfleuren door feesten en spelen. Voor mij had vrouw Gonda met haar
vriendin Lida in haar huisje had gewoond. Die was bij
mijn komst, zonder dat ik dat wist, ergens anders gaan heengegaan.
Gonda vroeg: "Zou je het goed vinden als zij weer hier kwam?”
Zo zaten we 's avonds met z'n driën aan het dagelijks maal.
Lida zei: "Maar kind, wat heb je een heerlijk
vlees.” Gonda werd rood en zei dat zij een kat geslacht had,
naar dat het toch reuze meeviel. De vriendinnen vielen elkaar
snikkend in de armen. Zo leefde ik bij die twee vrouwen die mij
liefkoosden en verwenden. Later kwam er ook nog een non, die uit het
überwasserklooster was gevlucht. Onze profeet had gezegd dat het
zou instorten als straf Gods voor hun zondig vasthouden aan het
katholieke geloof. De vrouwen waren gevlucht. Het gebouw stortte niet
in. De militaire toestand werd slechter. De bisschop, die onze stad
belegerde, had, toen zijn beurs was uitgeput een beroep op het
keizerrijk gedaan. ln Worms hadden katholieke en
evangelische vorsten eendrachtig meer dan 100.000 goudguldens
samengebracht om het ketternest Munster uit te roeien. Weer
bulderden de kanonnen en werd de trompet ten aanval blazen. Wie
nog lopen kon haastte zich naar de wallen. 0ude mannen strompelend op
een stok, in hun andere hand een zwaard. Vrouwen met kinderen aan hun
rokken en met emmers kokend water. De vijand was al door een bres in
de buitenmuur gebroken, naar stuitte op de binnenmuur
onder een regen van brandend hout en stenen. Ging het weer als bij de
vorige stormloop? Nee, achter ons hoorden wii ook strijdrumoer.
Vanuit de stad waren 's nachts twee verraders naar de bisschop gegaan
en hadden een zwakke stee gewezen in een andere poort, waardoor nu
ook soldaten de stad in stroomden. Toen wij voor én
achter ons de vijand hoorden begon de grote vlucht. Rennend de stad
in. De zwaksten achteraan werden genadeloos neergesabeld. Ik kroop
onder een stapel lijken. De troep ging razend en tierend voorbij. De
belangrijkste beloning van huursoldaten lag immers in plundering,
maar deze stad was als een veld na een
sprinkhanenplaag. Afgekloven en kaalgevreten. Toen de avond viel
kroop ik onder de doden vandaan en sloop de stad uit. lk vond het
smokkelpad waarover ik ook gekomen was. Uit het bisschoppelijk
tentenkamp klonk dronken gebral van de overwinning en niemand hield
meer wacht. Tegen de ochtend was ik in een dorp ver weg.
Een jaar na de ondergang zijn Jan van Leiden en andere
Wederdopers voor de Lambertikerk met gloeiende dolken langzaam
gedood. Hun verminkte lichamen werden hoog aan de toren
tentoongesteld in ijzeren kooien. Kooien die vandaag de dag nog aan
de toren van de Lambertikerk hangen en waarin de huidige VVV 's
nachts een onrustig flakkerend lichtje laat branden.
Na Munster is er ook nooit meer een Wederdoperrijk geweest.
Toch zijn er daarna verspreid in Europa incidenteel plekken geweest
waar men weer probeerde samen te leven volgens de oerchristelíjke
idealen van collectief bezit, liefde en groepswonen. Recentelijk nog
in de "Roaring Twenties" en de roerige jaren zeventig.
De
definitieve oplossing van het lichaam-ziel-verhouding
De hoofdstelling van de Wederdopers dat als je het echt goed
bedoelt je lichaam het ook goed zal doen, is door de Westerse cultuur
niet gevolgd. Evenmin als de Calvinistische koppeling van lichaam en
ziel via de praedestinatie en ook de Lutherse oplossing van de ziel
gehoorzaam aan de kerk en het lijf aan de overheid is het niet
geworden.
In de negentiende eeuw is uiteindelijk naast waarde,
verstand en gevoel nog een vierde vermogen aan de mens toegekend
namelijk "De Wil". Als je met de drie-eenheid van waarden,
verstand en gevoel een "bedoeling" hebt gevormd is er nog
de kracht van "de Wil" om die bedoeling ook uit te voeren
met je lijf.
Deze relatie nog maar eens wiskundig genoteerd:
Wil ( bedoeling, echt gedrag)
Met woorden: De relatie tussen een "bedoeling" en het echt uitgevoerde gedrag wordt verzorgd door het de mens ook toegerekend vermogen van "de Wil".
Deze koppeling van lichaam en ziel is door de Europese
wereld definitief verwoord in de geschriften van Schopenhauer, hoewel
er eerder door Pelagius, Abélard en Johannes Duns Scotus al
zoiets is voorgesteld. Het is pas anderhalve eeuw algemeen aanvaard.
Hiermee is de grondstructuur van ons begrip van het menselijk
handelen zo geworden als hij nu is.
Gewrik
aan de interne verhoudingen binnen het concept.
Het met waarde, verstand en gevoel vormen van een bedoeling en deze dan met de kracht van je wil uitvoeren is dus tot op de huidige dag het model van ons menselijk handelen. Wij, jij en ik, hebben dit in ons hoofd en proberen er ons leven mee in te richten en beoordelen elkaars gedrag er mee. Toch is binnen dit concept de vrede nog niet volledig getekend. Met name in de verhouding van het verstand en het gevoel. En ook niet over de werking van het verstand en het gevoel op zich. Over die strijd hoef ik niet in de huid van een ander te kruipen, want ik zit er zelf nog middenin. En jij ook. Ik zal proberen iets over die laatste fase van de vorming van onze ziel weer te geven. Dat is moeilijk omdat wij er nog mee bezig zijn en die strijd deels in ons plaats vindt.
Na de Hervorming is er eerst een enorme uitbouw geweest van
de mogelijkheden van het verstand, de Verlichting. ln de exacte
wetenschappen: natuurkunde, wiskunde en chemie werden een
spectaculaire vooruitgang geboekt. Aanvankelijk was deze nog
gehandicapt door een diepe tegenstelling tussen het idealisme, dat
kennis alleen zocht in het bewustzijn en het empirisme dat kennis
alleen wilde afleiden uit waarnemingsfeiten. Het idealisme was een
meer Continentale aangelegenheid met Descartes en Leibniz als
kampioenen. Terwijl het empirisme Engels was onder aanvoering van
Locke en Hume. Tenslotte heeft Kant deze kloof gedicht en het is nu
vrijwel paradigmatisch dat een wetenschappelijke theorie axiomatisch
deductiei van opbouw hoort te zijn, maar tot in details door de
waarneming bevestigd moet worden. De wetenschappen ontcijferden
sindsdien het heelal en de natuur en trokken daarmee het kosmologisch
model van de bijbel volledig overhoop. Volkomen ten onrechte, want
als je de oude teksten goed leest (zoals hierboven geprobeerd is) zie
je dat de primitieve bijbelse kosmologische noties eigenlijk
voornamelijk mythische duidingen waren van een menselijk moreel
systeem. (Zoals onze jonge vriend van keizerin Pulcheria al
vermoedde)
In Noordwest Europa is door de verstandelijke successen in de negentiende eeuw met de religie in een moeite ook de emotionaliteit onder het tapijt geveegd. Tegen deze tendens was al in de achttiende eeuw een tegenbeweging begonnen, later de Romantiek genoemd. Hoewel de verdediging van de rol van de emotionaliteit vanzelfsprekend meer met artistieke middelen werd gevoerd is er een aangrijpend intellectueel emotioneel pleidooi waarmee de theoloog Schleiermacher het religieuze beschrijft: "dat eerste ogenblik .... Als die beminde en steeds nagestreefde gestalte vorm krijgt, snelt mijn ziel haar direct tegemoet, niet als schim, maar als het heilige wezen zelf. Ik lig aan de boezem van de oneindige wereld .... lk neem haar op en zij kijkt in de open ziel, als een zich losmakende geliefde in de prille blik van een jongeman; dan pas komt het gevoel uit de innerlijkheid tevoorschijn en overdekt als een blos van schaamte en lust zijn wangen. Dit moment is de hoogste uitbloei van de religie."
De verdediging van de emotionaliteit tegen de dreigende
overheersing van het rationele is echter, zoals gezegd, voornamelijk
gepleegd met muziek, opera, poëzie en romans. Ik kies voor een
verloop van de historische ontwikkeling van onze emotionaliteit de
muziek. In de achttiende eeuw was onze emotionaliteit weggedrukt door
het triomferende verstand en maatschappelijk ingesnoerd in een
keurslijf van feodaliteit en verouderde religieusiteit. Maar er klonk
al, in de verte, de belofte van de vrijheid in de muziek van Mozart.
Vrijheid, nog niet gerealiseerd, maar slechts als belofte in de
verte. Kijk maar naar Mozart zelf. Hoe nieuw en vrij en licht en
dansend zijn muziek ook is, hij draagt zelf nog een gepoederde pruik
en de kleding van een lakei en is dat ook in feite van vorsten en
bisschoppen. De nieuwe vrijheid, die in zijn muziek klinkt wordt pas
in de maatschappij verwerkelijkt in de Franse Revolutie, waar niet
alleen de feodale verhoudingen worden omvergeworpen, maar ook de de
ban op vrije uitdrukking van emotionaliteit wordt verbroken. Die
realiteit van een echt bevrijde emotionaliteit verschijnt echter pas
in de muziek van Beethoven. De hartstocht wordt door Beethoven echt
bevrijd. En dan blijkt, o schrik, dat de emotionaliteit, echt
bevrijd, ook totaal bevrijde erotiek is. En wat je dan hoort is dat
de totaal bevrijde erotiek raadselachtig ontaardt in gewelddadigheid.
Het hartstochtelijk verlangen springt, danst, juicht bij Beethoven in
kwarten en kwinten omhoog maar verwordt daarin tot iets gewelddadige
waar Beethoven zichzelf in pijn en schaamte van afkeert. Iedere keer
gebeurt het weer in zijn sonates, symphoniën en kwartetten, de
pijnlijke ontdekking die Beethoven voor ons in de muziek deed dat
verlangen en hartstocht vrijgelaten tegen onze bedoeling in ontaarden
in iets gewelddadige wat we helemaal niet willen. Net zoals buiten de
muziek in de maatschappij de Franse "Liberte, egalite,
fraternite" eindigden in de Terreur waarin de revolutionairen
elkaar onder de guillotine brachten. Terwijl het vrijheidsverhaal van
de revolutie eindigde in de verschrikkelijke oorlogsmaker
Napoleon.
Beethovens epigonen tot en met Brahms en Mahler
worstelden een eeuw tevergeefs met de paradox dat erotisch verlangen
vrij gemaakt verwordt tot geweld. Zoals in de maatschappij de
liberale vrijheidsdrift leidde tot de beestachtige onderdrukking van
het proletariaat in de laat- negentiende-eeuwse industrie.
Naar met deze boodschap eindigt de geschiedenis van onze
emotionaliteit nog niet. Tegen het einde van de negentiende eeuw en
in het begin van de twintigste groeit in maatschappij het socialisme
en hoor je in wat toen heette "de nieuwe franse muziek" een
nieuw geluid als leidraad voor onze emotionaliteit. Ook daar het
geluid van het erotisch verlangen, maar niet zo vrij als bij
Beethoven. Al vanaf de eerste accoorden klinkt er iets schrijnende
in. Alsof de erotiek daar al van het begin af weet dat zij niet
volledig vrij mag worden. Alsof erotiek, emotionaliteit iets is dat
al meteen in zichzelf geremd en terughoudend moet zijn voor je ermee
kunt leven. Met deze boodschap probeert de "nieuwe", nu al
een eeuw oude muziek ons te vertellen hoe wij met onze emotionaliteit
en onze erotiek, wat misschien hetzelfde is, kunnen omgaan. Dit is,
voor zover ik het zie, het front van de vierduizendjarige
geschiedenis van onze ziel. Hoe die in het gewone leven verder gaat
weet ik niet, weten wij allemaal nog niet. Daar zijn we mee bezig.
Bezig met de vraag dus: Hoe moet je met een emotionaliteit, die je
zelf al in de kiem tegenhoudt, toch emotioneel verder gaan.
Natuurlijk weet ik wel dat er in onze kapitalistische
maatschappij een tetterend gedreun van reclame en media ons dagelijks
verdooft met de boodschap: Gooi alle remmen los! Ga zoveel mogelijk
uit je dak!, maar dat is de uiterlijke wereld van alledag, die in de
christelijke traditie altijd een verloren zaak is geweest. De echte
"vooruitgang", het worstelen met de vragen tot waartoe onze
geschiedenis onze ziel gebracht heeft, gebeurt altijd in stille
plekken terzijde van het maatschappelijk geraas. In de stille smidse
van de serieuze muziek ken ik geen nieuwer en hoopgevender geluid
voor hoe wij, aan het front van vierduizend jaar ontwikkeling van de
moraal zoeken naar hoe we met onze emotionaliteit verder zouden
kunnen, dan in die "moderne" Franse muziek van rond 1900.
Dus naar, naast de muziek, ook woorden en konkrete aanwijzingen voor
hoe je met je emoties moreel zou kunnen omgaan. Luister daarvoor naar
de tedere schrijnende ingehouden klank van de "Pavane pour un
infant defunte" van Ravel of "Claire de lune" van
Debussy.